Met het verlies van ruim 21 zetels in juni dit jaar, staat de christelijke stem in de Tweede Kamer onder druk. Een tweetal wetsvoorstellen die christelijke organisaties begrenzen in hun doen en laten zullen komende maanden worden ingediend. En waar deze voorstellen onder het vorige kabinet door het CDA en de ChristenUnie geen kans maakten, lijkt zich nu een Kamermeerderheid af te tekenen.
Het eerste wetsvoorstel betreft het voorstel van oud-PvdA fractievoorzitter Mariëtte Hamer. Zij wil scholen verplichten kinderen, waarvan de ouders de uitgangspunten van de school respecteren, toe te laten. Dit is de zogenoemde acceptatieplicht. Levensbeschouwelijke scholen die in hun lessen deze identiteit tot uiting laten komen hebben nu nog het recht om leerlingen die de grondslag niet onderschrijven te weigeren. In de ogen van de PvdA totaal onbestaanbaar. Maar is er nog wel ruimte voor een eigen identiteit als leerlingen alleen een grondslag hoeven respecteren, in plaats van onderschrijven?
Het tweede wetsvoorstel is van de hand van Boris van der Ham (D66) en heeft betrekking op het schrappen van de enkelefeitconstructie. De enkelefeitconstructie is onderdeel van de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) en "maakt het scholen met een levensbeschouwelijke grondslag mogelijk om homoseksuele kandidaten te weren", aldus de D66'er. Niet om het enkele feit dat zij homoseksueel gericht zijn, maar op basis van de 'bijkomende omstandigheden' die de wet biedt. In de toelichting op de wetaanpassing schrijft Van der Ham dat leraren op een school moeten kunnen werken als zij op school de uitgangspunten respecteren. Voor Van der Ham is het geen probleem dat leraren er buiten school om een andere levensstijl op na houden, omdat dit in het privédomein van een leraar ligt. Maar is het leven van een leraar voor de klas los te zien van zijn/haar gedrag buiten werktijden?
Met deze twee wetsvoorstellen staat de vrijheid van levensbeschouwelijke organisaties onder druk. Als scholen leerlingen van diverse achtergronden moeten accepteren, zal dit ertoe leiden dat er diverse leerlingen rondlopen die de grondslag niet delen, maar louter respecteren. En als een leraar voor de klas de uitgangspunten van de school onderschrijft, maar er daarbuiten een ander leven op nahoudt, kan je je afvragen of de leraar dan nog een authentieke positie behoudt voor zijn leerlingen. Mijn stelling is dat een levensbeschouwelijke school op basis van de vrijheid van onderwijs ook de mogelijkheid moet hebben om concreet aan de uitwerking van deze levensbeschouwing te werken. Daarbij is authenticiteit ontzettend belangrijk.
Het eerste wetsvoorstel betreft het voorstel van oud-PvdA fractievoorzitter Mariëtte Hamer. Zij wil scholen verplichten kinderen, waarvan de ouders de uitgangspunten van de school respecteren, toe te laten. Dit is de zogenoemde acceptatieplicht. Levensbeschouwelijke scholen die in hun lessen deze identiteit tot uiting laten komen hebben nu nog het recht om leerlingen die de grondslag niet onderschrijven te weigeren. In de ogen van de PvdA totaal onbestaanbaar. Maar is er nog wel ruimte voor een eigen identiteit als leerlingen alleen een grondslag hoeven respecteren, in plaats van onderschrijven?
Het tweede wetsvoorstel is van de hand van Boris van der Ham (D66) en heeft betrekking op het schrappen van de enkelefeitconstructie. De enkelefeitconstructie is onderdeel van de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) en "maakt het scholen met een levensbeschouwelijke grondslag mogelijk om homoseksuele kandidaten te weren", aldus de D66'er. Niet om het enkele feit dat zij homoseksueel gericht zijn, maar op basis van de 'bijkomende omstandigheden' die de wet biedt. In de toelichting op de wetaanpassing schrijft Van der Ham dat leraren op een school moeten kunnen werken als zij op school de uitgangspunten respecteren. Voor Van der Ham is het geen probleem dat leraren er buiten school om een andere levensstijl op na houden, omdat dit in het privédomein van een leraar ligt. Maar is het leven van een leraar voor de klas los te zien van zijn/haar gedrag buiten werktijden?
Met deze twee wetsvoorstellen staat de vrijheid van levensbeschouwelijke organisaties onder druk. Als scholen leerlingen van diverse achtergronden moeten accepteren, zal dit ertoe leiden dat er diverse leerlingen rondlopen die de grondslag niet delen, maar louter respecteren. En als een leraar voor de klas de uitgangspunten van de school onderschrijft, maar er daarbuiten een ander leven op nahoudt, kan je je afvragen of de leraar dan nog een authentieke positie behoudt voor zijn leerlingen. Mijn stelling is dat een levensbeschouwelijke school op basis van de vrijheid van onderwijs ook de mogelijkheid moet hebben om concreet aan de uitwerking van deze levensbeschouwing te werken. Daarbij is authenticiteit ontzettend belangrijk.
Log in om te reageren.