Ze zit er eigenlijk altijd. Rechts van het raam. Een zware houten eikentafel voor haar. Ze zit er dicht op. Bang dat ze iets zou knoeien en het geknoeide voor altijd zou verdwijnen. Het is niet zo dat ze hem helemaal dekt, die tafel. Geen tafellaken, maar gewoon van die kleedjes die ze in van die cafés hebben waar ik vroeger altijd kwam. Omdat ik verliefd was, of baalde dat ik dat even niet was.
Volgens mij is ze niet verdrietig, maar gelukkig is ze ook niet. Zij moet mij ook zien, net als ik haar zie. Elke ochtend kom ik langs haar raam. Ze kijkt even op en ik tuur naar binnen. Langzaam vallende de hageslagjes op haar bruine boterham, en als betrapt op elkaars gluren neemt ze snel een slokje thee.
Zo gaat dat al jaren en ik kan het niet missen. Vijf dagen in de week. Een verstandhouding met een vrouw die je nietkent. Ik heb nog nooit op haar naamplaatje bij haar huis gekeken. Zou ze er een hebben?
Vrijdag stormde het in mijn hoofd en liep ik mijn vaste laantje richting het
metrostation. Als een vanzelfsprekendheid keek ik richting het raam. Een pot thee,cafékleedjes en een bordje met drie hooguit vier kruimeltjes waren te zien. De stoel stond niet aangeschoven.
Ik wil mijn laatste zekerheden niet verliezen. Niet nu, vooral niet nu. Tot opeens vanuit de keuken de vrouw aankwam lopen met een pak hagelslag in haar hand. Ze zwaaide met de doos, en in gedachten hoorde ik de hageltjes heen en weer gaan. Het leek of ze wilde zeggen: "kijk jongen ik ben er wel, maar dat andere pak hageslag was op." Toen lachte ik en zei knikte. Vriendelijk knikken zoals alleen ouden van dagen dat kunnen. Ik liep redelijk opgewekt richting mijn verplichtingen.
Er was één zekerheid in mijn leven nog niet verdwenen. Als ik een kont had zou ik hem wiebelen.
Volgens mij is ze niet verdrietig, maar gelukkig is ze ook niet. Zij moet mij ook zien, net als ik haar zie. Elke ochtend kom ik langs haar raam. Ze kijkt even op en ik tuur naar binnen. Langzaam vallende de hageslagjes op haar bruine boterham, en als betrapt op elkaars gluren neemt ze snel een slokje thee.
Zo gaat dat al jaren en ik kan het niet missen. Vijf dagen in de week. Een verstandhouding met een vrouw die je nietkent. Ik heb nog nooit op haar naamplaatje bij haar huis gekeken. Zou ze er een hebben?
Vrijdag stormde het in mijn hoofd en liep ik mijn vaste laantje richting het
metrostation. Als een vanzelfsprekendheid keek ik richting het raam. Een pot thee,cafékleedjes en een bordje met drie hooguit vier kruimeltjes waren te zien. De stoel stond niet aangeschoven.
Ik wil mijn laatste zekerheden niet verliezen. Niet nu, vooral niet nu. Tot opeens vanuit de keuken de vrouw aankwam lopen met een pak hagelslag in haar hand. Ze zwaaide met de doos, en in gedachten hoorde ik de hageltjes heen en weer gaan. Het leek of ze wilde zeggen: "kijk jongen ik ben er wel, maar dat andere pak hageslag was op." Toen lachte ik en zei knikte. Vriendelijk knikken zoals alleen ouden van dagen dat kunnen. Ik liep redelijk opgewekt richting mijn verplichtingen.
Er was één zekerheid in mijn leven nog niet verdwenen. Als ik een kont had zou ik hem wiebelen.
Log in om te reageren.