Vorige week maakte ik de fout door op mijn vrije dag met mijn beide zussen de stad in te gaan. We zouden lekker gaan lunchen en misschien ook heel even shoppen. Nog voordat ik één hap van mijn lunch had genomen, waren de bestelde broodjes van mijn gezelschap al verdwenen en keken ze mij vol ongeduld aan. Er moest nodig geshopt worden. En dus wandelde ik even later met het broodje in mijn hand achter de dames aan. Warme winkel in en warme winkel uit.
Na lang zoeken worden er dan drie of vier kledingstukken uit de rekken gehaald en verdwijnen de dames in de pashokjes. Als ze, terwijl ik de tijd probeer te doden door willekeurig en ongeïnteresseerd wat kledingstukken uit het dichtstbijzijnde rek te bekijken, totdat ik er na enige tijd achter kom dat het doorschijnende nachtkleding is, eindelijk het pashokje uitkomen, gekleed in een jurkje dat verdacht veel lijkt op degene die in de vorige winkel na eindeloos twijfelen werd afgekeurd, steek ik zo enthousiast als ik kan mijn duim in de lucht! Kopen dat ding. Dan kunnen we naar huis.
Waarom moeten mannen eigenlijk mee met winkelen? Het is handig om de weg te vinden, de auto te parkeren en de tassen te dragen. Maar voor de rest hebben jullie ons toch niet nodig? Zelfs de winkels houden geen rekening met de totaal overbodige mannen. Er is geen plek waar wij even rustig kunnen gaan zitten.
Eén winkel leek het begrepen te hebben. Want die had twee comfortabele fauteuils neergezet. Maar die stonden op ongeveer anderhalve meter van en met uitzicht op de pashokjes. Hoewel hij erg lekker zat, voelde ik me toch enigszins ongemakkelijk. Maar niet half zo ongemakkelijk als het totaal onbekende meisje dat, nauwelijks verscholen achter de ongetwijfeld hippe maar weinig functionele deurtjes van haar pashokje, zich hinkelend op één been haastig in haar spijkerbroek probeerde te wringen.
Tijd om te gaan. Buitengekomen zag ik overal lotgenoten staan; geestelijk en lichamelijk totaal gesloopte mannen. De vrolijk gekleurde tassen die hen gezelschap houden steken schril af tegen hun holle doffe ogen. Ongeduldig leunen ze tegen de gevel van een schoenenwinkel, waar hun lieftallige eega na het passen van vierenzeventig andere schoenen uiteindelijk toch besloten heeft het paar dat ze vier en een half uur geleden als eerste zag te kopen.
Als ik zittend op een door duiven onder gescheten bankje me hardop afvraag waarom er nog geen ballenbak is voor mannen, maar dan met grote banken, nog grotere televisies waarop films en voetbalwedstrijden worden uitgezonden, verschijnt er plots een glinstering in de ogen van mijn buurman. Enthousiast wordt mijn idee verder ingevuld en al snel is ons ballenbak gevuld met schaars geklede vrouwen die dansend grote pullen bier rond brengen. Met dit beeld in onze gedachten zitten wij heel even met een gelukzalige glimlach naar de lucht te staren, maar dan zucht mijn buurman: “Daar zou ik nooit heen mogen van mijn vrouw.”
Na lang zoeken worden er dan drie of vier kledingstukken uit de rekken gehaald en verdwijnen de dames in de pashokjes. Als ze, terwijl ik de tijd probeer te doden door willekeurig en ongeïnteresseerd wat kledingstukken uit het dichtstbijzijnde rek te bekijken, totdat ik er na enige tijd achter kom dat het doorschijnende nachtkleding is, eindelijk het pashokje uitkomen, gekleed in een jurkje dat verdacht veel lijkt op degene die in de vorige winkel na eindeloos twijfelen werd afgekeurd, steek ik zo enthousiast als ik kan mijn duim in de lucht! Kopen dat ding. Dan kunnen we naar huis.
Waarom moeten mannen eigenlijk mee met winkelen? Het is handig om de weg te vinden, de auto te parkeren en de tassen te dragen. Maar voor de rest hebben jullie ons toch niet nodig? Zelfs de winkels houden geen rekening met de totaal overbodige mannen. Er is geen plek waar wij even rustig kunnen gaan zitten.
Eén winkel leek het begrepen te hebben. Want die had twee comfortabele fauteuils neergezet. Maar die stonden op ongeveer anderhalve meter van en met uitzicht op de pashokjes. Hoewel hij erg lekker zat, voelde ik me toch enigszins ongemakkelijk. Maar niet half zo ongemakkelijk als het totaal onbekende meisje dat, nauwelijks verscholen achter de ongetwijfeld hippe maar weinig functionele deurtjes van haar pashokje, zich hinkelend op één been haastig in haar spijkerbroek probeerde te wringen.
Tijd om te gaan. Buitengekomen zag ik overal lotgenoten staan; geestelijk en lichamelijk totaal gesloopte mannen. De vrolijk gekleurde tassen die hen gezelschap houden steken schril af tegen hun holle doffe ogen. Ongeduldig leunen ze tegen de gevel van een schoenenwinkel, waar hun lieftallige eega na het passen van vierenzeventig andere schoenen uiteindelijk toch besloten heeft het paar dat ze vier en een half uur geleden als eerste zag te kopen.
Als ik zittend op een door duiven onder gescheten bankje me hardop afvraag waarom er nog geen ballenbak is voor mannen, maar dan met grote banken, nog grotere televisies waarop films en voetbalwedstrijden worden uitgezonden, verschijnt er plots een glinstering in de ogen van mijn buurman. Enthousiast wordt mijn idee verder ingevuld en al snel is ons ballenbak gevuld met schaars geklede vrouwen die dansend grote pullen bier rond brengen. Met dit beeld in onze gedachten zitten wij heel even met een gelukzalige glimlach naar de lucht te staren, maar dan zucht mijn buurman: “Daar zou ik nooit heen mogen van mijn vrouw.”
Log in om te reageren.