Vandaag ben ik gaan lopen. Net zoals gisteren overigens. Al jaren was ik het van plan. Sporten heb ik nooit gedaan, maar het lopen fascineerde me. Het beeld van een atleet die lijkt te zweven op de weg is iets wat nauwelijks te beschrijven valt. Het is krachtig en tegelijkertijd licht. Een combinatie van een contrabas en een piano, bijzonder mooi. Het inspireerde mij om ook te gaan.
Hier loop ik dan. Ik heb de meningen geteld. Ze waren -op één na- negatief. 'Je haalt het nooit' was misschien wel een beste reactie, die -hoe typerend- van mijn moeder kwam. Toch loop ik. In het begin fier, omdat ik merk dat ik meer in mijn mars heb dan ik in het begin dacht. De kilometer haal ik fluitend. De twee ook, maar inmiddels heeft mijn iPod het fluiten overgenomen. Drie kilometer haal ik ook, maar ik loop niet hard meer. Na 200 meter lopen zet ik aan: ik ben bijna thuis.
Hier loop ik nou. Dat was wat ik wilde. Eerst pakte ik elke ochtend de bus. De 50 meter die ik er naartoe moest lopen was mijn sportieve prestatie van die dag. Licht hijgend kwam ik aan, omdat ik alweer bijna te laat was. Nu is dat niet meer zo. Ik kom op tijd, in een licht euforische stemming. Het lopen gaat mij gemakkelijk af. Terwijl ik een uur eerder nog hijgend bij de voordeur stond.
Zeven sloten loop ik voorbij. Ik tel ze af. Na zeven sloten ben ik op de helft en loop ik een brug over. Aan de andere kant loop ik niet meer langs sloten. De stad duikt op, met zijn verstikkende gassen. Ik verwijt haar mijn slechte conditie. Zonder stad had ik zo aan de Olympische Spelen mee kunnen doen. Ik zet nogmaals aan, in een laatste poging mijn koolstoflongen te weerstaan.
Uitgeput kom ik 25 minuten later thuis aan. Ik draai de sleutel in het slot, terwijl ik mijn iPod uitzet. Het ritme van de muziek was opzwepend genoeg om gemiddeld 11 km/h aan te kunnen houden. Mijn huisgenoot kijkt me wazig aan, terwijl ik -haast onhoorbaar- fluisterend zeg: "Waar ik gelopen heb, is van nu af aan een weg."
Hier loop ik dan. Ik heb de meningen geteld. Ze waren -op één na- negatief. 'Je haalt het nooit' was misschien wel een beste reactie, die -hoe typerend- van mijn moeder kwam. Toch loop ik. In het begin fier, omdat ik merk dat ik meer in mijn mars heb dan ik in het begin dacht. De kilometer haal ik fluitend. De twee ook, maar inmiddels heeft mijn iPod het fluiten overgenomen. Drie kilometer haal ik ook, maar ik loop niet hard meer. Na 200 meter lopen zet ik aan: ik ben bijna thuis.
Hier loop ik nou. Dat was wat ik wilde. Eerst pakte ik elke ochtend de bus. De 50 meter die ik er naartoe moest lopen was mijn sportieve prestatie van die dag. Licht hijgend kwam ik aan, omdat ik alweer bijna te laat was. Nu is dat niet meer zo. Ik kom op tijd, in een licht euforische stemming. Het lopen gaat mij gemakkelijk af. Terwijl ik een uur eerder nog hijgend bij de voordeur stond.
Zeven sloten loop ik voorbij. Ik tel ze af. Na zeven sloten ben ik op de helft en loop ik een brug over. Aan de andere kant loop ik niet meer langs sloten. De stad duikt op, met zijn verstikkende gassen. Ik verwijt haar mijn slechte conditie. Zonder stad had ik zo aan de Olympische Spelen mee kunnen doen. Ik zet nogmaals aan, in een laatste poging mijn koolstoflongen te weerstaan.
Uitgeput kom ik 25 minuten later thuis aan. Ik draai de sleutel in het slot, terwijl ik mijn iPod uitzet. Het ritme van de muziek was opzwepend genoeg om gemiddeld 11 km/h aan te kunnen houden. Mijn huisgenoot kijkt me wazig aan, terwijl ik -haast onhoorbaar- fluisterend zeg: "Waar ik gelopen heb, is van nu af aan een weg."
Log in om te reageren.