“Van harte gefeliciteerd met je verjaardag!” sms ik enthousiast aan de humanistische drummer. “Hoe is ’t daar? Moet ik nog een Zweeds biertje voor je meenemen wanneer ik volgende week naar Nederland kom.” “Nee, dankje” is het korte antwoord. Hij wil dus echt niks meer met me te maken hebben. Auw. ‘k sta op ’t punt te gaan huilen, bedenk dan “waarom zijn ‘t zo vaak de meisjes die in tranen worden achtergelaten? Zo oneerlijk. Voortaan ga ik jongens aan ’t huilen maken! Net zo lang totdat we quitte staan!”
Dat wordt dus mijn nieuwe missie in mijn leven. Ook namens alle andere vrouwen op planeet aarde. Bijvoorbeeld namens Y., m’n lieve collegaatje, hoe die twee weken terug met een bleek gezicht tegen tranen zat te vechten omdat haar vriend –die in Duitsland was achtergebleven – haar gedumpt had.
Maar ja, hoe doe ik dat, jongens aan ’t huilen maken? Meest voor de hand liggende is een trap in ’t kruis, duh. Of met een fourwheeldrive heel secuur over de tenen van de manspersoon in kwestie rijden. Probleem daarmee is: voor optie 1 ben ik te schijtluizerig, en w.b.t. optie 2: ik heb alweer twee jaar nauwelijks auto gereden, en er ligt veel te veel sneeuw hier, dus de kans dat ’t lukt om over alleen z’n tenen te rijden is ietsje te klein. En waar haal ik zo snel een fourwheeldrive vandaan?
Kattig zijn, da’s een stuk makkelijker. Snauwen, zeiken, zeuren, de allerbitchigste bitch uithangen. Dat moet me als meisje veel makkelijker afgaan dan fysiek geweld. Gister bijvoorbeeld, toen die schattige Duitse uitwisselingsstudent me vroeg in de supermarkt “Welke van deze suikers is nu gewone kristalsuiker? Want ik wil havermoutpap maken, en ik snap niks van die Zweedse namen.” Op dat moment had ik gewoon moeten snauwen “Tjonge, wat ben jij dom zeg! En lelijk! Zie ik eruit als een woordenboek?”. En toen-ie voorstelde dat we nummers zouden uitwisselen had ik ‘m m’n rug moeten toekeren, met een walgend “ieeeeeeeuwwwwww.” Geen flauw idee of jongens daarvan gaan janken, maar niet geschoten altijd mis.
Zo nadenkend over allerlei manieren om namens de hele vrouwheid wraak te nemen, stommel ik m’n studentenhuis binnen. In de keuken staat huisgenoot N. te koken. Hoera, een proefkonijn. Als hij nu iets zeurderigs zegt, over de afwas, of over de douche, dan ga ik ‘m fijn in tranen laten uitbarsten, door te zeggen “Je vriendin kan veel beter krijgen dan zo’n loser die niks met z’n leven doet.” Maar dat doet hij niet. In plaats daarvan vraagt-ie, oprecht geïnteresseerd, “Alles goed? Hoe was ’t op je werk?” Sjips, daar gaat m’n missie om jongens aan ’t janken te maken...
Dat wordt dus mijn nieuwe missie in mijn leven. Ook namens alle andere vrouwen op planeet aarde. Bijvoorbeeld namens Y., m’n lieve collegaatje, hoe die twee weken terug met een bleek gezicht tegen tranen zat te vechten omdat haar vriend –die in Duitsland was achtergebleven – haar gedumpt had.
Maar ja, hoe doe ik dat, jongens aan ’t huilen maken? Meest voor de hand liggende is een trap in ’t kruis, duh. Of met een fourwheeldrive heel secuur over de tenen van de manspersoon in kwestie rijden. Probleem daarmee is: voor optie 1 ben ik te schijtluizerig, en w.b.t. optie 2: ik heb alweer twee jaar nauwelijks auto gereden, en er ligt veel te veel sneeuw hier, dus de kans dat ’t lukt om over alleen z’n tenen te rijden is ietsje te klein. En waar haal ik zo snel een fourwheeldrive vandaan?
Kattig zijn, da’s een stuk makkelijker. Snauwen, zeiken, zeuren, de allerbitchigste bitch uithangen. Dat moet me als meisje veel makkelijker afgaan dan fysiek geweld. Gister bijvoorbeeld, toen die schattige Duitse uitwisselingsstudent me vroeg in de supermarkt “Welke van deze suikers is nu gewone kristalsuiker? Want ik wil havermoutpap maken, en ik snap niks van die Zweedse namen.” Op dat moment had ik gewoon moeten snauwen “Tjonge, wat ben jij dom zeg! En lelijk! Zie ik eruit als een woordenboek?”. En toen-ie voorstelde dat we nummers zouden uitwisselen had ik ‘m m’n rug moeten toekeren, met een walgend “ieeeeeeeuwwwwww.” Geen flauw idee of jongens daarvan gaan janken, maar niet geschoten altijd mis.
Zo nadenkend over allerlei manieren om namens de hele vrouwheid wraak te nemen, stommel ik m’n studentenhuis binnen. In de keuken staat huisgenoot N. te koken. Hoera, een proefkonijn. Als hij nu iets zeurderigs zegt, over de afwas, of over de douche, dan ga ik ‘m fijn in tranen laten uitbarsten, door te zeggen “Je vriendin kan veel beter krijgen dan zo’n loser die niks met z’n leven doet.” Maar dat doet hij niet. In plaats daarvan vraagt-ie, oprecht geïnteresseerd, “Alles goed? Hoe was ’t op je werk?” Sjips, daar gaat m’n missie om jongens aan ’t janken te maken...
Log in om te reageren.