Ze wou het niet, maar trok haar rode jas aan. Ze was pas negentien. Met haar zwart gelakte omafiets reed ze naar de kliniek. Zou ze het wel doen? Het was allemaal uit de hand gelopen. Na die literfles Afrikaanse wijn konden ze zich niet meer beheersen.
Veel te laat – niet ongesteld. De zwangerschapstest gaf sireneblauw aan. Haar vriend had op haar ingepraat na haar telefoontje. ‘Nee, je kunt het niet houden. Het is nog veel te vroeg.’ Met een ongerust gevoel liet ze zich toch overhalen. Ze zat al in de twaalfde week. Bij de bibliotheek had ze een boek over zwangerschap geleend.
De organen waren al gevormd. Het wezentje bewoog veel, trok allerlei rare gezichten. Trainde zijn spieren en was al vrij compleet. Vingertjes, teentjes, enkels, oortjes, ogen en zelfs al haar op het hoofdje. Het hoefde alleen nog maar te groeien volgens het boek. De avond voor ze naar de abortuskliniek ging, had ze haar handen op haar al bollende buik gelegd. ‘Luister kleintje. Ik ben nog te jong, begin net. Het is nu veel te lastig. Begrijp je?’ Ze had het kind zelfs al een naam gegeven. Waarom? ‘Je hebt pech gehad, kleine. Dit is onze laatste avond samen. Het spijt me.’ Het was stil toen ze naar het plafond staarde.
Dat was gisteren. Nu reed ze op haar fiets en was bij het adres aangekomen. Ze belde aan en een kwartier later werd ze uit de wachtkamer geroepen – de koffiebeker onaangeroerd.
Ze liep de ruimte binnen. De arts zei tegen haar: Wil je een glas water? ‘Ja’, zei ze. ‘Maak je niet druk. Het is zo gepiept - kwartiertje. Doorzetten en op je tanden bijten’. ‘Kan de baby al horen?’, hoorde ze zichzelf vragen. ‘Nee hoor, dat is vanaf 21 weken. Die kleine weet van niks, hoop ik.’ Glimlach. ‘U kunt zich verkleden en op de stijgbeugel plaatsnemen’, zei de gynaecoloog. Ze huiverde - alsof dat vruchtwaterzwemmende wezentje met die kleine vuistjes tegen de geboortezak bonsde. Geen vluchtuitgang. ‘Doe het niet. Alsjeblieft’. Weerloos. Parel zonder schelp.
Straks zou de foetus er met een slang uitgezogen worden. Curettage. Weggeworpen in een ziekenhuiscontainer in een bebloed laken of stuk plastic. Geen rompertjes, geen wieg, geen moedermelk, geen foto’s. Noppes. De arts zei: ‘Kom op, mevrouw. Tempo. Ik moet er nog meer ‘helpen’ vandaag. Ik wil straks ook graag pauze houden.’ Dat stak haar.
Weloverwogen pakte ze het glas water en smeet het in zijn gezicht. ‘Ga nu maar pauze houden rotzak.’ Ze holde weg uit de kliniek. Huilend. Ze reed naar haar ouders en vertelde alles.
Haar moeder omhelsde haar. ‘Meissie toch… het zal pittig worden maar je zult straks een trotse moeder zijn.’ Pa zei: ‘Ik help wel met de babykamer’. Haar ‘vriend’ wou haar niet meer zien. Bekijk het maar, dacht ze. ’s Avonds streelde ze met een glimlach over haar buik. Moedertrots. Nieuw leven en wat zou ze ervan genieten. ‘Jij en ik kleine. Jij en ik.’
Veel te laat – niet ongesteld. De zwangerschapstest gaf sireneblauw aan. Haar vriend had op haar ingepraat na haar telefoontje. ‘Nee, je kunt het niet houden. Het is nog veel te vroeg.’ Met een ongerust gevoel liet ze zich toch overhalen. Ze zat al in de twaalfde week. Bij de bibliotheek had ze een boek over zwangerschap geleend.
De organen waren al gevormd. Het wezentje bewoog veel, trok allerlei rare gezichten. Trainde zijn spieren en was al vrij compleet. Vingertjes, teentjes, enkels, oortjes, ogen en zelfs al haar op het hoofdje. Het hoefde alleen nog maar te groeien volgens het boek. De avond voor ze naar de abortuskliniek ging, had ze haar handen op haar al bollende buik gelegd. ‘Luister kleintje. Ik ben nog te jong, begin net. Het is nu veel te lastig. Begrijp je?’ Ze had het kind zelfs al een naam gegeven. Waarom? ‘Je hebt pech gehad, kleine. Dit is onze laatste avond samen. Het spijt me.’ Het was stil toen ze naar het plafond staarde.
Dat was gisteren. Nu reed ze op haar fiets en was bij het adres aangekomen. Ze belde aan en een kwartier later werd ze uit de wachtkamer geroepen – de koffiebeker onaangeroerd.
Ze liep de ruimte binnen. De arts zei tegen haar: Wil je een glas water? ‘Ja’, zei ze. ‘Maak je niet druk. Het is zo gepiept - kwartiertje. Doorzetten en op je tanden bijten’. ‘Kan de baby al horen?’, hoorde ze zichzelf vragen. ‘Nee hoor, dat is vanaf 21 weken. Die kleine weet van niks, hoop ik.’ Glimlach. ‘U kunt zich verkleden en op de stijgbeugel plaatsnemen’, zei de gynaecoloog. Ze huiverde - alsof dat vruchtwaterzwemmende wezentje met die kleine vuistjes tegen de geboortezak bonsde. Geen vluchtuitgang. ‘Doe het niet. Alsjeblieft’. Weerloos. Parel zonder schelp.
Straks zou de foetus er met een slang uitgezogen worden. Curettage. Weggeworpen in een ziekenhuiscontainer in een bebloed laken of stuk plastic. Geen rompertjes, geen wieg, geen moedermelk, geen foto’s. Noppes. De arts zei: ‘Kom op, mevrouw. Tempo. Ik moet er nog meer ‘helpen’ vandaag. Ik wil straks ook graag pauze houden.’ Dat stak haar.
Weloverwogen pakte ze het glas water en smeet het in zijn gezicht. ‘Ga nu maar pauze houden rotzak.’ Ze holde weg uit de kliniek. Huilend. Ze reed naar haar ouders en vertelde alles.
Haar moeder omhelsde haar. ‘Meissie toch… het zal pittig worden maar je zult straks een trotse moeder zijn.’ Pa zei: ‘Ik help wel met de babykamer’. Haar ‘vriend’ wou haar niet meer zien. Bekijk het maar, dacht ze. ’s Avonds streelde ze met een glimlach over haar buik. Moedertrots. Nieuw leven en wat zou ze ervan genieten. ‘Jij en ik kleine. Jij en ik.’
Log in om te reageren.