Zodra de trein stil staat en de deuren zich openen, glip ik naar binnen en installeer ik me in een tweezitsbankje bij het raam. De trein zet zich langzaam weer in beweging, terwijl ik het ochtendnieuws begin te lezen. Veel snelheid maken we niet, want de volgende halte is niet ver. De trein stopt en mensen stappen in en uit. Veel merk ik daar niet van, verdiept als ik ben in het krantje voor me.
Tot er een schaduw valt over mijn hoekje in de trein. Ik kijk op. In het gangpad naast me staat een forse dame me nors aan te kijken. Nu ben ik zelf niet klein uitgevallen, maar deze vrouw is groot in de meest ruime zin van het woord. Ze zegt niets, maar uit haar non-verbale communicatie begrijp ik dat ze naast me wil komen zitten. Op de plaats naast me staat nu nog mijn tas. Op zich had ik het best aardig gevonden als ze de woorden: Goeiemorgen! Is deze plaats vrij?, zou hebben geuit. Voor hetzelfde geld had ik een reisgenoot, die net even naar het toilet was of verwachtte ik een collega bij de volgende halte. Dat weet je als buitenstaander maar nooit. Gezien de houding van deze dame houd ik al deze gedachten uiteraard voor me. Ik verplaats mijn tas naar een plekje onder de bank, zodat mevrouw plaats kan nemen.
Ze gaat er inderdaad eens goed voor zitten. Haar derrière neemt het bankje meteen voor driekwart in beslag. Daarbij neemt ze ook nog eens wijdbeens plaats, waardoor ik ongewild richting raam wordt geduwd en min of meer klem zit tussen het dijbeen van mijn nieuwe buurvrouw en de zijkant van de trein. Ik voel me hier, op z’n zachtst gezegd, niet echt prettig bij. Er bevindt zich opeens een indringer in mijn persoonlijke ruimte.
Ooit volgde ik een agressietraining, waarbij een trainingsacteur van een afstandje op me af kwam lopen om te testen waar de grenzen van m’n persoonlijke ruimte lagen. Al na enkele stappen van de man tegenover mij reageerde ik door te knipperen met m’n ogen en een kleine beweging van m’n vingers. Alsof ik me schrap aan het zetten was om tot de aanval over te gaan.
Een aanval op mijn nieuwe buurvrouw lijkt me op dit moment niet zo’n goed plan. Heb uw naaste lief! De Here Jezus houdt vast ook van deze vrouw, maar de naastenliefde zakt me nu toch langzaam in de schoenen. Spontaan ontstaat er in mijn hoofd een smeekbede: Laat haar alstublieft bij de volgende halte uitstappen! Laat haar alstublieft bij de volgende halte uitstappen! Laat haar alstublieft...
We bereiken de volgende halte. En de vrouw naast me... blijft zitten! Neehee!
Ik besluit dan zelf maar op te stappen en m’n heil elders te zoeken. Ik heb weinig zin om nog een half uur gesandwiched in de trein door te brengen. Als ik aangeef dat ik wens op te staan, staat de buurvrouw ook op, doet een stap het gangpad in met haar rug naar me toe (nog steeds de vriendelijkheid zelve!), zodat ik weg kan glippen. Snel maak ik me uit de voeten.
Aan de andere kant van de trein is zojuist een vierzitsplek vrijgekomen. Opgelucht ga ik zitten. Het is weer fijn in de trein!
Tot er een schaduw valt over mijn hoekje in de trein. Ik kijk op. In het gangpad naast me staat een forse dame me nors aan te kijken. Nu ben ik zelf niet klein uitgevallen, maar deze vrouw is groot in de meest ruime zin van het woord. Ze zegt niets, maar uit haar non-verbale communicatie begrijp ik dat ze naast me wil komen zitten. Op de plaats naast me staat nu nog mijn tas. Op zich had ik het best aardig gevonden als ze de woorden: Goeiemorgen! Is deze plaats vrij?, zou hebben geuit. Voor hetzelfde geld had ik een reisgenoot, die net even naar het toilet was of verwachtte ik een collega bij de volgende halte. Dat weet je als buitenstaander maar nooit. Gezien de houding van deze dame houd ik al deze gedachten uiteraard voor me. Ik verplaats mijn tas naar een plekje onder de bank, zodat mevrouw plaats kan nemen.
Ze gaat er inderdaad eens goed voor zitten. Haar derrière neemt het bankje meteen voor driekwart in beslag. Daarbij neemt ze ook nog eens wijdbeens plaats, waardoor ik ongewild richting raam wordt geduwd en min of meer klem zit tussen het dijbeen van mijn nieuwe buurvrouw en de zijkant van de trein. Ik voel me hier, op z’n zachtst gezegd, niet echt prettig bij. Er bevindt zich opeens een indringer in mijn persoonlijke ruimte.
Ooit volgde ik een agressietraining, waarbij een trainingsacteur van een afstandje op me af kwam lopen om te testen waar de grenzen van m’n persoonlijke ruimte lagen. Al na enkele stappen van de man tegenover mij reageerde ik door te knipperen met m’n ogen en een kleine beweging van m’n vingers. Alsof ik me schrap aan het zetten was om tot de aanval over te gaan.
Een aanval op mijn nieuwe buurvrouw lijkt me op dit moment niet zo’n goed plan. Heb uw naaste lief! De Here Jezus houdt vast ook van deze vrouw, maar de naastenliefde zakt me nu toch langzaam in de schoenen. Spontaan ontstaat er in mijn hoofd een smeekbede: Laat haar alstublieft bij de volgende halte uitstappen! Laat haar alstublieft bij de volgende halte uitstappen! Laat haar alstublieft...
We bereiken de volgende halte. En de vrouw naast me... blijft zitten! Neehee!
Ik besluit dan zelf maar op te stappen en m’n heil elders te zoeken. Ik heb weinig zin om nog een half uur gesandwiched in de trein door te brengen. Als ik aangeef dat ik wens op te staan, staat de buurvrouw ook op, doet een stap het gangpad in met haar rug naar me toe (nog steeds de vriendelijkheid zelve!), zodat ik weg kan glippen. Snel maak ik me uit de voeten.
Aan de andere kant van de trein is zojuist een vierzitsplek vrijgekomen. Opgelucht ga ik zitten. Het is weer fijn in de trein!
Log in om te reageren.