Het zonnetje laat steeds vaker haar glimlach zien. Ze is inmiddels al weer zo hoog aan de hemel geklommen dat ze net over de flat heen kan spieken die haaks op mijn huis staat en er vallen weer aarzelende stralen op de grond. In het hoekje… daar nog alleen. In een klein hoekje van mijn tuin is het voorjaar. De rest is nog gehuld in diepe schaduw.
Op een zonnig dag sleep ik mijn stoelen tevoorschijn, baad ze in een fris ruikend sopje en plaats er een precies in dat hoekje. Ik zit. Ik voel, ik ruik het voorjaar en heel langzaam en subtiel warmt de zon mijn koele winterhuidje.
Geweldig! Vergenoegd plaats ik mijn benen op een stoel er tegenover - in de schaduw dus - en koester mezelf even in die warmte waar ik zolang op heb gewacht.
Eventjes.
Dan wordt er aan me getrokken. Ik probeer het te negeren en houd mijn ogen stijf gesloten, maar… de onrust is al naar binnen gekropen. Voorzichtig doe ik een oog open. Tja. Ik zie het. Mos. Allemaal mos in mijn gras. Daar moet ik wat mee dit voorjaar: ik weet het. En onkruid. Ik herinner me nu weer dat ik vorig jaar vaker onkruid aan het maaien was dan gras. En dat ik dat op wilde lossen. Volgend jaar. En nu… is het volgend jaar.
Ik zucht en doe mijn andere oog open en overzie de chaos in mijn zo zeer geliefde tuintje.
Ik zie het opeens allemaal akelig scherp. Het borderrandje dat op instorten staat en nodig vervangen moet worden. De kronkelwilg, die ik jaren geleden heb geknot, maar wiens takken nu weer tot in de hemel reiken en waar mijn buren niet blij mee zijn… de struiken die te groot zijn geworden en moeten worden verplaatst. Het luie moment is voorbij. Ik zit rechtop en maak de balans op. Wat een klussen! Lekker zitten is er niet meer bij.
Het is ook elk jaar hetzelfde; dat er zo aan je getrokken word door allerlei klussen die er misschien al wel een vol jaar waren, maar die netjes hun mond hebben gehouden de hele winter. Die stom en zwijgend aanwezig waren, maar in het voorjaar opeens gaan lopen trekken aan je; gaan lopen zeuren en klagen en staren als je ze probeert te negeren. Alsof de warmte woorden geeft aan alles dat vies is en onaf en het verlangen vergroot tot perfectie, tot mooi en schoon en stralend zijn. Het verlangen om gezien te mogen worden en bekeken en bewonderd… dat wil mijn tuin. Dat wil mijn huis in het voorjaar ook en tja, dat wil ik immers zelf ook.
Als ik door de kamer naar de berging loop om mijn tuingereedschap eens kritisch te beschouwen, hoor ik ook daar wat mompelende geluiden. En hoewel ik me vastbesloten doof houdt voor al die vloeren die in het sop willen en muren die geraagd willen worden, ben ik me wel van hun wensen bewust.
Ook mijn zomergarderobe bekijk ik opeens kritisch, net zo goed als de benen en armen die straks weer spontaan en jolig en vooral mooi tevoorschijn willen komen uit rokjes en shirtjes. We gaan er maar even werk van maken.
Het luie zomerleven… dat komt later wel.
Op een zonnig dag sleep ik mijn stoelen tevoorschijn, baad ze in een fris ruikend sopje en plaats er een precies in dat hoekje. Ik zit. Ik voel, ik ruik het voorjaar en heel langzaam en subtiel warmt de zon mijn koele winterhuidje.
Geweldig! Vergenoegd plaats ik mijn benen op een stoel er tegenover - in de schaduw dus - en koester mezelf even in die warmte waar ik zolang op heb gewacht.
Eventjes.
Dan wordt er aan me getrokken. Ik probeer het te negeren en houd mijn ogen stijf gesloten, maar… de onrust is al naar binnen gekropen. Voorzichtig doe ik een oog open. Tja. Ik zie het. Mos. Allemaal mos in mijn gras. Daar moet ik wat mee dit voorjaar: ik weet het. En onkruid. Ik herinner me nu weer dat ik vorig jaar vaker onkruid aan het maaien was dan gras. En dat ik dat op wilde lossen. Volgend jaar. En nu… is het volgend jaar.
Ik zucht en doe mijn andere oog open en overzie de chaos in mijn zo zeer geliefde tuintje.
Ik zie het opeens allemaal akelig scherp. Het borderrandje dat op instorten staat en nodig vervangen moet worden. De kronkelwilg, die ik jaren geleden heb geknot, maar wiens takken nu weer tot in de hemel reiken en waar mijn buren niet blij mee zijn… de struiken die te groot zijn geworden en moeten worden verplaatst. Het luie moment is voorbij. Ik zit rechtop en maak de balans op. Wat een klussen! Lekker zitten is er niet meer bij.
Het is ook elk jaar hetzelfde; dat er zo aan je getrokken word door allerlei klussen die er misschien al wel een vol jaar waren, maar die netjes hun mond hebben gehouden de hele winter. Die stom en zwijgend aanwezig waren, maar in het voorjaar opeens gaan lopen trekken aan je; gaan lopen zeuren en klagen en staren als je ze probeert te negeren. Alsof de warmte woorden geeft aan alles dat vies is en onaf en het verlangen vergroot tot perfectie, tot mooi en schoon en stralend zijn. Het verlangen om gezien te mogen worden en bekeken en bewonderd… dat wil mijn tuin. Dat wil mijn huis in het voorjaar ook en tja, dat wil ik immers zelf ook.
Als ik door de kamer naar de berging loop om mijn tuingereedschap eens kritisch te beschouwen, hoor ik ook daar wat mompelende geluiden. En hoewel ik me vastbesloten doof houdt voor al die vloeren die in het sop willen en muren die geraagd willen worden, ben ik me wel van hun wensen bewust.
Ook mijn zomergarderobe bekijk ik opeens kritisch, net zo goed als de benen en armen die straks weer spontaan en jolig en vooral mooi tevoorschijn willen komen uit rokjes en shirtjes. We gaan er maar even werk van maken.
Het luie zomerleven… dat komt later wel.
Log in om te reageren.