De schrijver was moe. Moe van de negativiteit die week in week uit op het beeldscherm verscheen wanneer hij het toetsenbord beroerde. Maar wanneer hij het leven objectief probeerde te analyseren kon hij niet anders dan concluderen dat zijn idealen waren ondergesneeuwd door de realiteit.
Hij voelde zich oud. Niet lichamelijk. Geestelijk wel. Het verlangen naar vroeger hing als een grijze nevel in zijn kamer. Vroeger was het leven mooier. De vraag was alleen of dat kwam omdat vroeger daadwerkelijk de dingen beter waren. Of omdat de realiteit als natte sneeuw zijn levenspad langzaam had vervuild met een grauwe drab.
De stenen pijpen rookten. Hij had er als kind vaak naar gekeken. Tussen de rode, gele en blauwe kleefplaatjes op de achteruit van de auto door. De witte slierten die opgingen in het wolkendek. Waarschijnlijk had God eerst de pijpen geschapen, dacht hij. Om de wolken te maken. Hij keek graag naar wolken. Hij zag er draken in of grote suikerspinnen.
Hij droomde weg bij de fantasiefiguren die tegen de blauwe achtergrond ontstonden. Ooit zou hij zelf een ridder zijn. Tegen draken vechten en zijn buurmeisje redden uit de handen van een slechte koning. Of cowboy worden. Zijn glimmende revolver in de leren holster op zijn rechterheup.
De eerste natte sneeuw viel al snel. Ridders bleken in de praktijk maar zelden nodig. Alleen in het Land Van ooit schenen ze er nog wel eens één nodig te hebben. Maar ook die hoefden geen draken te bevechten. En cowboys bleken in de praktijk mensen in een blauwe overall die vroeg hun bed uit moesten om het hek naar de wei open te zetten. Geen knallende lasso’s of wilde postkoetsachtervolgingen.
Op de basisschool tekende hij veel. Striptekenaar, leek hem een mooi vak. En anders banketbakker. Hij werd altijd vrolijk van de etalage vol rijkelijk versierde gebakjes en taarten. Maar al gauw bleken die vakken helemaal niet in een beroepskeuzetest te zitten. Het sneeuwde harder en de wereld oogde niet sprookjesachtig wit. Een natte grijze laag viel over zijn dromen.
Nu zat hij hier. Achter zijn donkere eikenhouten tafel. Hij gleed met zijn vingers door zijn haar, dat ook wel eens voller had gevoeld. De realiteit had het nooit helemaal gewonnen van zijn idealisme. Als schrijver was hij baas van zichzelf. Maar echt veel bracht dat niet op. En de tijd had geleerd dat je niet kon leven van idealisme. De stukjes die hem wel wat opleverden waren niet van hem. Hij zat vast aan deadlines, invalshoeken en doelgroepen.
Vroeger was het leven mooier. Hij wilde weer een nacht niet slapen voor hij jarig was. Hij wilde weer geloven dat achter de zwarte handschoen die de pepernoten om de hoek gooide een echte zwarte piet zat. Dat de wolken uit een stenen pijp kwamen.
De natte sneeuw was hardnekkig. Af en toe schoof hij er met zijn schoen doorheen. Dan zag hij weer even zijn droomwereld. Maar de grauwe bovenlaag was realistischer dan de kleurrijke wereld eronder. Bij wie de volwassenheid is ontwaakt stopt het dromen.
Hij keek door het raam, waarop de ijzige druppels langzaam naar beneden zakten. Wanneer was het kind in hem ingeslapen? Hij kon niet meer onder mensen zijn. Kindermoordenaars waren het, allemaal. Hijzelf ook. En hij voelde zich schuldig. Enkel de knisperende open haard leek hem niet te veroordelen.
Hij was moe. Geen negativiteit meer uit zijn pen. Vanavond zou hij aan een kinderboek beginnen. Met ridders en draken. Zo mooi dat het bijna echt zou zijn…
Hij voelde zich oud. Niet lichamelijk. Geestelijk wel. Het verlangen naar vroeger hing als een grijze nevel in zijn kamer. Vroeger was het leven mooier. De vraag was alleen of dat kwam omdat vroeger daadwerkelijk de dingen beter waren. Of omdat de realiteit als natte sneeuw zijn levenspad langzaam had vervuild met een grauwe drab.
De stenen pijpen rookten. Hij had er als kind vaak naar gekeken. Tussen de rode, gele en blauwe kleefplaatjes op de achteruit van de auto door. De witte slierten die opgingen in het wolkendek. Waarschijnlijk had God eerst de pijpen geschapen, dacht hij. Om de wolken te maken. Hij keek graag naar wolken. Hij zag er draken in of grote suikerspinnen.
Hij droomde weg bij de fantasiefiguren die tegen de blauwe achtergrond ontstonden. Ooit zou hij zelf een ridder zijn. Tegen draken vechten en zijn buurmeisje redden uit de handen van een slechte koning. Of cowboy worden. Zijn glimmende revolver in de leren holster op zijn rechterheup.
De eerste natte sneeuw viel al snel. Ridders bleken in de praktijk maar zelden nodig. Alleen in het Land Van ooit schenen ze er nog wel eens één nodig te hebben. Maar ook die hoefden geen draken te bevechten. En cowboys bleken in de praktijk mensen in een blauwe overall die vroeg hun bed uit moesten om het hek naar de wei open te zetten. Geen knallende lasso’s of wilde postkoetsachtervolgingen.
Op de basisschool tekende hij veel. Striptekenaar, leek hem een mooi vak. En anders banketbakker. Hij werd altijd vrolijk van de etalage vol rijkelijk versierde gebakjes en taarten. Maar al gauw bleken die vakken helemaal niet in een beroepskeuzetest te zitten. Het sneeuwde harder en de wereld oogde niet sprookjesachtig wit. Een natte grijze laag viel over zijn dromen.
Nu zat hij hier. Achter zijn donkere eikenhouten tafel. Hij gleed met zijn vingers door zijn haar, dat ook wel eens voller had gevoeld. De realiteit had het nooit helemaal gewonnen van zijn idealisme. Als schrijver was hij baas van zichzelf. Maar echt veel bracht dat niet op. En de tijd had geleerd dat je niet kon leven van idealisme. De stukjes die hem wel wat opleverden waren niet van hem. Hij zat vast aan deadlines, invalshoeken en doelgroepen.
Vroeger was het leven mooier. Hij wilde weer een nacht niet slapen voor hij jarig was. Hij wilde weer geloven dat achter de zwarte handschoen die de pepernoten om de hoek gooide een echte zwarte piet zat. Dat de wolken uit een stenen pijp kwamen.
De natte sneeuw was hardnekkig. Af en toe schoof hij er met zijn schoen doorheen. Dan zag hij weer even zijn droomwereld. Maar de grauwe bovenlaag was realistischer dan de kleurrijke wereld eronder. Bij wie de volwassenheid is ontwaakt stopt het dromen.
Hij keek door het raam, waarop de ijzige druppels langzaam naar beneden zakten. Wanneer was het kind in hem ingeslapen? Hij kon niet meer onder mensen zijn. Kindermoordenaars waren het, allemaal. Hijzelf ook. En hij voelde zich schuldig. Enkel de knisperende open haard leek hem niet te veroordelen.
Hij was moe. Geen negativiteit meer uit zijn pen. Vanavond zou hij aan een kinderboek beginnen. Met ridders en draken. Zo mooi dat het bijna echt zou zijn…
Log in om te reageren.