Zodra ik het computerlokaal binnenloop, zie ik hem. Op de derde rij, druk aan het typen. Een open gezicht, halflang haar, een goatee. Meteen moet ik een grote glimlach onderdrukken. Als dit niet de bieb was, vol verveeld kijkende mensen, had ik een enorme luchtsprong gemaakt. En keihard “skwieeee!” geroepen. Want A. is zo leuk.
Ik kan maar één ding doen: naar hem toelopen. Oh wauw! Is die computer naast hem vrij? Zenuwachtig ga ik naast hem zitten. Hij blijft typen, ziet me niet. Zal ik iets tegen ‘m zeggen? Wat moet ik eigenlijk doen? Ik google maar wat. De 916 hits dringen nauwelijks tot me door. Uit m’n ooghoeken kijk ik naar hem. Zal ik iets tegen ‘m zeggen?
A. was ik tegengekomen bij een optreden van z’n band. Ik was meteen weg van z’n schattige hoofd en z’n goatee. Tijdens het laatste nummer van de hoofdact deed ik een dansje met hem. Normaal durf ik zoiets nooit, maar ik dacht: “Ik zie hem toch nooit weer.” Tenminste, dat dacht ik.
De volgende dag, toen ik over de gang verveeld terugsjokte naar les, zag ik hem. In zo’n glazen lokaal. Luisterend naar een docent. Hij zag mij ook en dacht overduidelijk: Waar ken ik haar nu weer van? Het bleek dat hij er ook studeerde!
Terwijl ik daaraan denk, frummelt hij nadenkend aan z’n haar. Dat ziet er zo cool uit dat ik meteen op m’n onderlip bijt om een gelukzalige grijns te vermijden. M’n hersenen zijn acuut op vakantie. Ik sluit de computer maar af. Zal ik iets zeggen? Nee, niet doen. Zometeen sta ik voor gek. Hoe was die uitspraak ook alweer? Bij twijfel wel doen? Want anders denk je altijd: Had ik het maar wel gedaan!
Okee. Daar gaat-ie.
“Hee A.?”, vraag ik.
“Ja?”, zegt hij, naar me glimlachend. (Ik verdrink in die glimlach.)
“Mis jij jullie bandje niet soms?”
“Waarom vraag je dat?” Hij kijkt me aan, oprecht geïnteresseerd.
“Nou, ik vind ‘t jammer dat jullie gestopt zijn. Ik bedoel, jullie hadden echt leuke liedjes en dat optreden was cool.”
“Hmhm ja... maar eh, kunnen we het er een ander keertje over hebben? Ik moet even hieraan werken.” zegt hij, op z’n computerscherm wijzend.
Een ander keertje, hoe bedoel je?, denk ik. Wanneer zie ik je dan weer terug?
Maar ik zeg: “Okee ... en succes” en loop weg.
Alhoewel, lopen.... ik zweef. Een halve meter boven de linoleumvloer van de gang. Van blijheid. Een ander keertje. Hij wil nog wel een keer met me praten! Hij is zo leuk!
Ik kan maar één ding doen: naar hem toelopen. Oh wauw! Is die computer naast hem vrij? Zenuwachtig ga ik naast hem zitten. Hij blijft typen, ziet me niet. Zal ik iets tegen ‘m zeggen? Wat moet ik eigenlijk doen? Ik google maar wat. De 916 hits dringen nauwelijks tot me door. Uit m’n ooghoeken kijk ik naar hem. Zal ik iets tegen ‘m zeggen?
A. was ik tegengekomen bij een optreden van z’n band. Ik was meteen weg van z’n schattige hoofd en z’n goatee. Tijdens het laatste nummer van de hoofdact deed ik een dansje met hem. Normaal durf ik zoiets nooit, maar ik dacht: “Ik zie hem toch nooit weer.” Tenminste, dat dacht ik.
De volgende dag, toen ik over de gang verveeld terugsjokte naar les, zag ik hem. In zo’n glazen lokaal. Luisterend naar een docent. Hij zag mij ook en dacht overduidelijk: Waar ken ik haar nu weer van? Het bleek dat hij er ook studeerde!
Terwijl ik daaraan denk, frummelt hij nadenkend aan z’n haar. Dat ziet er zo cool uit dat ik meteen op m’n onderlip bijt om een gelukzalige grijns te vermijden. M’n hersenen zijn acuut op vakantie. Ik sluit de computer maar af. Zal ik iets zeggen? Nee, niet doen. Zometeen sta ik voor gek. Hoe was die uitspraak ook alweer? Bij twijfel wel doen? Want anders denk je altijd: Had ik het maar wel gedaan!
Okee. Daar gaat-ie.
“Hee A.?”, vraag ik.
“Ja?”, zegt hij, naar me glimlachend. (Ik verdrink in die glimlach.)
“Mis jij jullie bandje niet soms?”
“Waarom vraag je dat?” Hij kijkt me aan, oprecht geïnteresseerd.
“Nou, ik vind ‘t jammer dat jullie gestopt zijn. Ik bedoel, jullie hadden echt leuke liedjes en dat optreden was cool.”
“Hmhm ja... maar eh, kunnen we het er een ander keertje over hebben? Ik moet even hieraan werken.” zegt hij, op z’n computerscherm wijzend.
Een ander keertje, hoe bedoel je?, denk ik. Wanneer zie ik je dan weer terug?
Maar ik zeg: “Okee ... en succes” en loop weg.
Alhoewel, lopen.... ik zweef. Een halve meter boven de linoleumvloer van de gang. Van blijheid. Een ander keertje. Hij wil nog wel een keer met me praten! Hij is zo leuk!
Log in om te reageren.