Hij was blij dat het erop zat. Het was een lange week geweest. Hij zette z’n computer uit en verliet het kantoor. In de auto zette hij de radio aan en neuriede een deuntje mee. Het was druk op de weg. Hij liet zich mee glijden in het verkeer, op weg naar zijn thuishaven.
Zij was niet ingegaan op het voorstel van collega’s om na het werk naar de kroeg te gaan voor een ouderwetse vrijdagmiddagborrel. Ze wilde haar weekend sportief beginnen. Snel was ze naar huis gegaan, had zich omgekleed en was op haar racefiets gesprongen. Alle stress van de afgelopen week wilde ze eruit fietsen.
Na een lange file bereikte hij de afslag naar het centrum van de stad. Hij was nu nog maar een paar straten van zijn huis verwijderd. Hij zette de radio nog wat harder. Ondertussen naderde hij zijn straat. Hij wilde afslaan, maar zag een voetganger van links komen. Hij wachtte tot de voetganger voorbijging en draaide toen de straat in.
Ze had haast de stad uit te komen. Voordat het donker werd wilde ze nog wat kilometers maken langs de dijk. In de stad was het druk aan het eind van de middag. Ze kon beter nog maar niet te hard rijden tussen al het verkeer. Achter het park zag ze een zwarte auto haar tegemoet komen. Hij leek te willen afslaan, maar wachtte even. Ze besloot door te fietsen. Ze kwam ten slotte van rechts.
Plotseling kwam de auto weer in beweging en schoot voor haar langs. In een fractie van een seconde flitste er een doemscenario aan haar voorbij waarin ze in een salto over de motorkap vloog. Toen gooide ze in een reflex het stuur van haar fiets om. Ze schampte langs de zijkant van de auto. Haar fiets schoof krakend onder de autobanden door. De wagen kwam tot stilstand. Ze viel opzij en bleef even tussen twee voertuigen in hangen. Toen krabbelde ze overeind en slingerde wat verwensingen naar het hoofd van de autobestuurder, die inmiddels was uitgestapt.
Of hij niet beter uit z’n doppen kon kijken.
Haar fiets was echt wel naar z’n mallemoer.
Hij werd bedankt.
Met trillende handen had hij zijn auto stilgezet en was uitgestapt. Hij was zo gefocust geweest op de voetganger links, dat hij de fietser van rechts helemaal niet had gezien. Opgelucht constateerde hij dat ze de aanrijding had overleefd en niet op haar mondje was gevallen. Zelf had ze geen zichtbare schade opgelopen. Haar fiets was er slechter aan toe. Hij bood duizendmaal excuses aan, checkte meermaals of het goed ging met haar en zegde uiteraard toe de schade te vergoeden.
Hij gaf haar zijn kaartje.
Hij heette Jacob.
Zij was zojuist voor hem gevallen.
Zij was niet ingegaan op het voorstel van collega’s om na het werk naar de kroeg te gaan voor een ouderwetse vrijdagmiddagborrel. Ze wilde haar weekend sportief beginnen. Snel was ze naar huis gegaan, had zich omgekleed en was op haar racefiets gesprongen. Alle stress van de afgelopen week wilde ze eruit fietsen.
Na een lange file bereikte hij de afslag naar het centrum van de stad. Hij was nu nog maar een paar straten van zijn huis verwijderd. Hij zette de radio nog wat harder. Ondertussen naderde hij zijn straat. Hij wilde afslaan, maar zag een voetganger van links komen. Hij wachtte tot de voetganger voorbijging en draaide toen de straat in.
Ze had haast de stad uit te komen. Voordat het donker werd wilde ze nog wat kilometers maken langs de dijk. In de stad was het druk aan het eind van de middag. Ze kon beter nog maar niet te hard rijden tussen al het verkeer. Achter het park zag ze een zwarte auto haar tegemoet komen. Hij leek te willen afslaan, maar wachtte even. Ze besloot door te fietsen. Ze kwam ten slotte van rechts.
Plotseling kwam de auto weer in beweging en schoot voor haar langs. In een fractie van een seconde flitste er een doemscenario aan haar voorbij waarin ze in een salto over de motorkap vloog. Toen gooide ze in een reflex het stuur van haar fiets om. Ze schampte langs de zijkant van de auto. Haar fiets schoof krakend onder de autobanden door. De wagen kwam tot stilstand. Ze viel opzij en bleef even tussen twee voertuigen in hangen. Toen krabbelde ze overeind en slingerde wat verwensingen naar het hoofd van de autobestuurder, die inmiddels was uitgestapt.
Of hij niet beter uit z’n doppen kon kijken.
Haar fiets was echt wel naar z’n mallemoer.
Hij werd bedankt.
Met trillende handen had hij zijn auto stilgezet en was uitgestapt. Hij was zo gefocust geweest op de voetganger links, dat hij de fietser van rechts helemaal niet had gezien. Opgelucht constateerde hij dat ze de aanrijding had overleefd en niet op haar mondje was gevallen. Zelf had ze geen zichtbare schade opgelopen. Haar fiets was er slechter aan toe. Hij bood duizendmaal excuses aan, checkte meermaals of het goed ging met haar en zegde uiteraard toe de schade te vergoeden.
Hij gaf haar zijn kaartje.
Hij heette Jacob.
Zij was zojuist voor hem gevallen.
Log in om te reageren.