Ik had nummer tweeën-zestig. De persoon voor mij eenenzestig, maar die was al verdwenen. Het bloedprikken is lopende band werk. Kinderen in Roemeense fabrieken rijgen veters in schoenen. Ook dat is lopende band werk, maar de bevuilde handen van de Roemenen winnen het niet van de gesteriliseerde handen van de bloedprikkers. Mijn nummer werd niet geroepen door een intercom. Een bord, wat veel weg had van een wedstrijdbord, werd automatisch omgeslagen. Tweeënzestig. Ik was aan de beurt.
Mijn rechterarm was het doelwit van de vrouwelijke bloedprikker. Ze was begin twintig en prachtig, zolang ze haar mond dicht hield. Dat deed ze niet. Drie buisjes moesten worden gevuld. Ik mocht mijn hand op haar schoot leggen. Even dacht ik dat die behandeling exclusief voor mij was, maar toen ik de vrouw in het hokje naast mij hetzelfde hoorde zeggen tegen een dikbuikige cliënt was dat romantische idee meteen verdwenen. Misschien zeiden ze dat alleen tegen dikbuikige cliënten.
Het prikken prikte. Haar rok voelde als een kleedje die ze in oude cafés over stamtafels hebben liggen. Warm, vertrouwd, maar vochtig. “Het is gepiept”, zei ze. Bij sommige mensen zijn sommige dingen gewoon snel gedaan, bij haar gepiept. Ik geef de voorkeur aan dat eerste.
Er zat een pleister op mijn wond. De lift bracht mij naar de begane grond. Ik liep richting mijn auto.
Nu kijkend naar mijn arm zit de wond er nog steeds. Een gapend gat. Die wond zal langzaam helen, maar het onbeschrijfelijk gemis blijft.
Mijn rechterarm was het doelwit van de vrouwelijke bloedprikker. Ze was begin twintig en prachtig, zolang ze haar mond dicht hield. Dat deed ze niet. Drie buisjes moesten worden gevuld. Ik mocht mijn hand op haar schoot leggen. Even dacht ik dat die behandeling exclusief voor mij was, maar toen ik de vrouw in het hokje naast mij hetzelfde hoorde zeggen tegen een dikbuikige cliënt was dat romantische idee meteen verdwenen. Misschien zeiden ze dat alleen tegen dikbuikige cliënten.
Het prikken prikte. Haar rok voelde als een kleedje die ze in oude cafés over stamtafels hebben liggen. Warm, vertrouwd, maar vochtig. “Het is gepiept”, zei ze. Bij sommige mensen zijn sommige dingen gewoon snel gedaan, bij haar gepiept. Ik geef de voorkeur aan dat eerste.
Er zat een pleister op mijn wond. De lift bracht mij naar de begane grond. Ik liep richting mijn auto.
Nu kijkend naar mijn arm zit de wond er nog steeds. Een gapend gat. Die wond zal langzaam helen, maar het onbeschrijfelijk gemis blijft.
Log in om te reageren.