Het regende ook toen ik samen met buurman Bram met een KOMO vuilniszak aan het ruziën was. De grote druppels veroorzaakten grote kringen in de rivier, die kleine golfbewegingen veroorzaakten. Buurman Bram leek in de wazige weerspiegeling van het water op een bloeddorstige hond. Buurman Bram leeft niet meer. Na een ziekbed van zeven weken moest hij zich overgeven aan de ziekte kanker. Op zijn begrafenis werd gesproken over een goed mens. Hij had goed geleefd. Buurman Bram was geen goed mens en ook had hij niet goed geleefd. Dat wist ik. En ik kon het weten.
Ik was tien toen ik op een veel te kleine skelter door de buurt reed. Ik reed meer door de bosjes dan dat ik op de rechte paden bleef. Elke dag kwam ik groen van de bladeren en bosjes terug naar huis voor het eten. Tot die ene dag, een donderdagavond. Ik kwam te laat voor het eten binnen en was lijkbleek. Mijn vader keek opvallend op zijn horloge en zijn ogen spuwden vuur. Ik moest naar mijn kamer, alwaar mijn huilen geen einde kende. Het verdriet had grip op mij, niet omdat ik zonder eten naar boven moest of om de boze ogen van mijn vader, maar omdat buurman Bram mij had betrapt. Buurman Bram had mij gedwongen. We hadden samen iets vreselijks gedaan.
Op die bewuste donderdag reed ik na schooltijd op mijn kleine skelter door de bosjes, totdat ik met het wiel van mijn skelter bleef hangen achter een doos. Ik herkende de doos meteen als zijnde een verhuisdoos. Dit omdat mijn ouders (en noodgedwongen ik dus ook) tot vervelends toe zijn verhuisd. Er bewoog iets in de doos. Mijn skelter stond geklemd tussen twee bosjes die
nodig gesnoeid moesten worden. Langzaam opende ik de verhuisdoos.
Het bewoog en keek mij aan. Van schrik vouwde ik de doos weer dicht. Met mijn skelter reed ik achteruit. Ik belandde keihard tegen de schenen van buurman Bram. Hij vloekte en vroeg me wat ik in hemelsnaam aan het doen was. Hij vloekte nog een paar keer. Buurman Bram had vloeken tot een kunst verheven, zoals ik in al die jaren krokodillentranen tot een kunstuiting had gepromoveerd. “Ik zag een verhuisdoos”, stotterde ik nerveus. Buurman Bram krapte zenuwachtig aan zijn kruis. “Je hebt niks gezien”, fluisterde hij. We keken elkaar even verschrikt aan. Toen trok hij me van mijn skelter af.
In de keuken van zijn huis gaf hij mij de rol vuilniszakken aan. Ik trok er één van de rol. Even later stond ik op het zitje van mijn skelter op de uitkijk. Buurman Bram kroop in de bosjes en deed de inhoud van de verhuisdoos in de vuilniszak. Het bewoog niet. Even later fietsten we naar de rivier. Ik op mijn skelter naast hem. Buurman Bram reed hard en ik had moeite hem bij te houden. Maar toch, wie goed keek zag een gezinsritueel waarbij minister Rouvoet zijn vingers zou aflikken.
We liepen richting de rivier en buurman Bram bukte, raapte een paar stenen op en deed die in de vuilniszak. Hij draaide met zijn linkerhand de vuilniszak en gaf een slinger. De zak kwam half in de rivier, half op de kant. Buurman Bram vloekte hartstochtelijk, pakte de zak en gooide nog een keer. De vuilniszak zakte redelijk snel. De inhoud schudde heftig heen en weer.
Nu ik bij de rivier sta, vijftien jaar later, regent het weer als toen. Ik ben er nooit achter gekomen wat mijn buurman te maken had met de inhoud van de verhuisdoos. Maar elke keer als ik hier in de regen sta en mijn gedachten zich vullen met het beeld van de vuilniszak die richting de bodem zinkt, sterft er een stukje van mijn eigen ik.
En jij bent de eerste die ik dat vertel.
Ik was tien toen ik op een veel te kleine skelter door de buurt reed. Ik reed meer door de bosjes dan dat ik op de rechte paden bleef. Elke dag kwam ik groen van de bladeren en bosjes terug naar huis voor het eten. Tot die ene dag, een donderdagavond. Ik kwam te laat voor het eten binnen en was lijkbleek. Mijn vader keek opvallend op zijn horloge en zijn ogen spuwden vuur. Ik moest naar mijn kamer, alwaar mijn huilen geen einde kende. Het verdriet had grip op mij, niet omdat ik zonder eten naar boven moest of om de boze ogen van mijn vader, maar omdat buurman Bram mij had betrapt. Buurman Bram had mij gedwongen. We hadden samen iets vreselijks gedaan.
Op die bewuste donderdag reed ik na schooltijd op mijn kleine skelter door de bosjes, totdat ik met het wiel van mijn skelter bleef hangen achter een doos. Ik herkende de doos meteen als zijnde een verhuisdoos. Dit omdat mijn ouders (en noodgedwongen ik dus ook) tot vervelends toe zijn verhuisd. Er bewoog iets in de doos. Mijn skelter stond geklemd tussen twee bosjes die
nodig gesnoeid moesten worden. Langzaam opende ik de verhuisdoos.
Het bewoog en keek mij aan. Van schrik vouwde ik de doos weer dicht. Met mijn skelter reed ik achteruit. Ik belandde keihard tegen de schenen van buurman Bram. Hij vloekte en vroeg me wat ik in hemelsnaam aan het doen was. Hij vloekte nog een paar keer. Buurman Bram had vloeken tot een kunst verheven, zoals ik in al die jaren krokodillentranen tot een kunstuiting had gepromoveerd. “Ik zag een verhuisdoos”, stotterde ik nerveus. Buurman Bram krapte zenuwachtig aan zijn kruis. “Je hebt niks gezien”, fluisterde hij. We keken elkaar even verschrikt aan. Toen trok hij me van mijn skelter af.
In de keuken van zijn huis gaf hij mij de rol vuilniszakken aan. Ik trok er één van de rol. Even later stond ik op het zitje van mijn skelter op de uitkijk. Buurman Bram kroop in de bosjes en deed de inhoud van de verhuisdoos in de vuilniszak. Het bewoog niet. Even later fietsten we naar de rivier. Ik op mijn skelter naast hem. Buurman Bram reed hard en ik had moeite hem bij te houden. Maar toch, wie goed keek zag een gezinsritueel waarbij minister Rouvoet zijn vingers zou aflikken.
We liepen richting de rivier en buurman Bram bukte, raapte een paar stenen op en deed die in de vuilniszak. Hij draaide met zijn linkerhand de vuilniszak en gaf een slinger. De zak kwam half in de rivier, half op de kant. Buurman Bram vloekte hartstochtelijk, pakte de zak en gooide nog een keer. De vuilniszak zakte redelijk snel. De inhoud schudde heftig heen en weer.
Nu ik bij de rivier sta, vijftien jaar later, regent het weer als toen. Ik ben er nooit achter gekomen wat mijn buurman te maken had met de inhoud van de verhuisdoos. Maar elke keer als ik hier in de regen sta en mijn gedachten zich vullen met het beeld van de vuilniszak die richting de bodem zinkt, sterft er een stukje van mijn eigen ik.
En jij bent de eerste die ik dat vertel.
Log in om te reageren.