“Huh? Wat doe jij nu?” vraagt mijn huisgenootje verbaasd, terwijl ze de keuken binnenkomt, en mij in kleermakershouding naar de Jip & Janneke magneetjes op de koelkast ziet staren. “Ik ben mijn OV-Zombie-Blik aan het oefenen”, antwoord ik, zonder op te kijken. “Je WAT?” “Mijn OV-Zombie-Blik! Je weet wel, iedereen in de trein, de bus en de tram kijkt altijd zo zombie-achtig. Dat lukt mij nooit…dus ben ik ’t aan ’t oefenen.”
Want die zombie-blik, dat is een non-verbale manier om te zeggen “Het boeit me totaal niet wat er om me heen gebeurt” en “Ik ben hier niet”. Die blik geeft aan dat er een aardbeving de hele bus of trein naar Mars zou kunnen verplaatsen, er een aantal knalharde apocalyptische bazuinen zouden kunnen schallen, of dat Johnny Depp, of, ietwat waarschijnlijker, Arie Boomsma de treincoupé binnen zou kunnen komen wandelen, en NOG zou iedereen gewoon voor zich uit blijven staren. Of naar de schermpjes van zijn of haar smartphone, die ondertussen helemaal met de hand vergroeid is. Die smartphone, laptop of oordopjes is een verschijnsel dat inderdaad vaak bij de zombieblik wordt aangetroffen, maar het is niet een noodzakelijk onderdeel. Probeer het maar, de volgende keer dat je in de trein zit: haal bij de buurman of buurvrouw de oordopjes eruit, en diegene zal net zo hard door blijven staren.
De zombie-blik is ook een lokaal verschijnsel: hij is veel dikker gezaaid in de Randstad dan daar buiten. (Ja mensen, geloof het of niet, die mythische provincies zoals Overijssel en Friesland, die bestaan echt!) Misschien komt ’t omdat het OV daar minder vaak rijdt, maar buiten de Randstad staren de mensen in de trein of bus naar elkaar in plaats van in de leegte. Zodra ik de trein in stap bij mijn ouders, zie ik de hele trein denken “Oh kijk, iemand met een koffertje, een grote strik en blauw oogpotlood!”. Da’s ook minder tof, dus in de woorden van Neerlands Grootste Filosofoof “Elk nadeel hep z’n voordeel”. Maar ja, of die zombie-blik nu zo fijn is?
“Hoezo lukt die zombieblik dan niet?”, vraagt mijn huisgenootje. “Nou, ik zie altijd veel te veel leuke dingen”, zeg ik, “ik kijk altijd veel te veel naar de wolken, of de lucht, of dan zie ik een moeder met een heel schattig kleutertje met twee kleine staartjes, of dat er “Tardis” op een bushokje staat (verwijzing naar Doctor Who, die Britse science fiction serie) of dat twee stippen op een verkeersbord net Nijntje zijn. Maar als niemand anders dat doet, als iedereen alleen maar zombie-achtig zit te kijken, dan val ik enorm op.” “Maar dat zijn toch hele goede dingen?”, protesteert mijn huisgenootje, “Die wil je toch niet missen, ook al val je dan op?”. Maar ik luister al niet meer, ik ben te hard aan ’t oefenen met afgestompt te zijn.
Want die zombie-blik, dat is een non-verbale manier om te zeggen “Het boeit me totaal niet wat er om me heen gebeurt” en “Ik ben hier niet”. Die blik geeft aan dat er een aardbeving de hele bus of trein naar Mars zou kunnen verplaatsen, er een aantal knalharde apocalyptische bazuinen zouden kunnen schallen, of dat Johnny Depp, of, ietwat waarschijnlijker, Arie Boomsma de treincoupé binnen zou kunnen komen wandelen, en NOG zou iedereen gewoon voor zich uit blijven staren. Of naar de schermpjes van zijn of haar smartphone, die ondertussen helemaal met de hand vergroeid is. Die smartphone, laptop of oordopjes is een verschijnsel dat inderdaad vaak bij de zombieblik wordt aangetroffen, maar het is niet een noodzakelijk onderdeel. Probeer het maar, de volgende keer dat je in de trein zit: haal bij de buurman of buurvrouw de oordopjes eruit, en diegene zal net zo hard door blijven staren.
De zombie-blik is ook een lokaal verschijnsel: hij is veel dikker gezaaid in de Randstad dan daar buiten. (Ja mensen, geloof het of niet, die mythische provincies zoals Overijssel en Friesland, die bestaan echt!) Misschien komt ’t omdat het OV daar minder vaak rijdt, maar buiten de Randstad staren de mensen in de trein of bus naar elkaar in plaats van in de leegte. Zodra ik de trein in stap bij mijn ouders, zie ik de hele trein denken “Oh kijk, iemand met een koffertje, een grote strik en blauw oogpotlood!”. Da’s ook minder tof, dus in de woorden van Neerlands Grootste Filosofoof “Elk nadeel hep z’n voordeel”. Maar ja, of die zombie-blik nu zo fijn is?
“Hoezo lukt die zombieblik dan niet?”, vraagt mijn huisgenootje. “Nou, ik zie altijd veel te veel leuke dingen”, zeg ik, “ik kijk altijd veel te veel naar de wolken, of de lucht, of dan zie ik een moeder met een heel schattig kleutertje met twee kleine staartjes, of dat er “Tardis” op een bushokje staat (verwijzing naar Doctor Who, die Britse science fiction serie) of dat twee stippen op een verkeersbord net Nijntje zijn. Maar als niemand anders dat doet, als iedereen alleen maar zombie-achtig zit te kijken, dan val ik enorm op.” “Maar dat zijn toch hele goede dingen?”, protesteert mijn huisgenootje, “Die wil je toch niet missen, ook al val je dan op?”. Maar ik luister al niet meer, ik ben te hard aan ’t oefenen met afgestompt te zijn.
Log in om te reageren.