“Ja, ik zit in het bos waar gekapt wordt”, zegt m’n oma enigszins droevig, nadat ze heeft verteld dat ze volgende week alweer een begrafenis heeft. M’n moeder, oma en ik zitten in de auto. We zijn onderweg van de kamer van m’n broertje naar de mijne. We hebben net bij m’n broertje schoongemaakt. Er dreigde daar namelijk spontaan een nieuwe oersoep te ontstaan. “Er verdwijnen steeds meer bomen, soms lijkt het alsof wij de enige bomen zijn die overblijven, in een heel groot kaal heideveld. Geen enkele andere boom meer te bekennen.”
“Dan zit ik in het bos waar alle vogeltjes uit het nest vliegen en het bos verlaten”, zegt m’n moeder. “In elke boom blijft een leeg nest over.” “Ja maar mams”, protesteer ik. “Sommige vogeltjes vliegen nog wel elk weekend terug naar het nest. En soms moet de moederboom en/of moederkloek nog even naar het studenten-nest hopsen, om daar schoon te maken en eten te koken, zoals we daarnet hebben gedaan. Of om te kijken of de vogel zijn veren nog wel wast. Of ‘s ochtends zijn nest wel uitkomt. En deze vogeltjes vliegen toch nog altijd samen op vakantie, enzovoort.” “Da’s waar,” zegt m’n moeder. “ Maar doordeweeks zit je wel in het bos met kale nestjes.”
“Nou”, zeg ik, “dan zit ik het bos waar alle boompjes fijn samen gaan hokken. Samen een huisje gaan vormen. Een huisje, boompje, nestje. Bij mij in het bos beginnen de nesten net. In dit bos willen de bomen samen verder groeien. Terwijl ik nog een rondzwervend boompje ben, en helemaal niet van plan ergens te gaan wortelen. Laat staan allerlei nesten in m’n haar te krijgen.”
“Misschien zou ’t het slimste zijn als elke boom gewoon let op de grond onder de voeten, de hemel boven zich en de band met zijn/haar medeboompjes…in welk bos je ook zit”, zegt mijn oma. “Maar nu ik houd op over bomen. Ik zie door de bossen de bomen niet meer. Wie wil er een pepermuntkussentje?”
“Dan zit ik in het bos waar alle vogeltjes uit het nest vliegen en het bos verlaten”, zegt m’n moeder. “In elke boom blijft een leeg nest over.” “Ja maar mams”, protesteer ik. “Sommige vogeltjes vliegen nog wel elk weekend terug naar het nest. En soms moet de moederboom en/of moederkloek nog even naar het studenten-nest hopsen, om daar schoon te maken en eten te koken, zoals we daarnet hebben gedaan. Of om te kijken of de vogel zijn veren nog wel wast. Of ‘s ochtends zijn nest wel uitkomt. En deze vogeltjes vliegen toch nog altijd samen op vakantie, enzovoort.” “Da’s waar,” zegt m’n moeder. “ Maar doordeweeks zit je wel in het bos met kale nestjes.”
“Nou”, zeg ik, “dan zit ik het bos waar alle boompjes fijn samen gaan hokken. Samen een huisje gaan vormen. Een huisje, boompje, nestje. Bij mij in het bos beginnen de nesten net. In dit bos willen de bomen samen verder groeien. Terwijl ik nog een rondzwervend boompje ben, en helemaal niet van plan ergens te gaan wortelen. Laat staan allerlei nesten in m’n haar te krijgen.”
“Misschien zou ’t het slimste zijn als elke boom gewoon let op de grond onder de voeten, de hemel boven zich en de band met zijn/haar medeboompjes…in welk bos je ook zit”, zegt mijn oma. “Maar nu ik houd op over bomen. Ik zie door de bossen de bomen niet meer. Wie wil er een pepermuntkussentje?”
Log in om te reageren.