Ik heb een complex, waar ik niet graag over praat. Maar het beheerst me in zo'n hoge mate dat ik verwacht dat het delen ervan me wat meer rust en ruimte zal geven in mijn dagelijks leven.
Mijn hele jeugd lang heb ik te maken gehad met een zeldzaam pijnlijke vorm van spelcomputerarmoede. Geen stapels met spelletjes in de kast, geen Mario, Sonic of weet ik veel Wii (ja, een woordgrap, verzin anders zelf eens wat leuks, OK?).
Waar andere kinderen vrolijk hun tijd doorbrachten met hun Super Nintendo’s, Sega Megadrives en Gameboys werd mijn vrijetijdsbestaan opgevuld met boeken lezen, buiten spelen en dagdromen (mijn favoriet). Mijn behoeftes werden dan ook totaal niet opgemerkt door mijn ouders. En alles wat ik ook probeerde: bidden, vasten, zuchten en smeken, de console bereikte mijn kamertje niet. Wat restte was de Walk of Shame naar de oude Commodore om dan maar weer Prince of Persia, of Rockford te spelen.
Dit in tegenstelling tot een aantal vriendjes dat ik had. Er was er zelfs één die samen met zijn oudere broers grossierde in de meest vette games en die hun ziel aan satan zouden verkopen (Robert Johnson in de bocht) om nog maar een cartridge te bemachtigen. Ze hebben het ook nog een keer gepresteerd om tijdens een visite bij mij thuis de Commodore “sneller te maken”, lees: vakkundig om zeep helpen.
Maar eindelijk keerde mijn lot. Na eerst een 8-bit (niet te veel verwennen) tweedehands Nintendo te hebben gekregen via een collega van mijn vader, kreeg ik op mijn 10e verjaardag het beste van het beste, het nieuwste van het nieuwste: een CD-i speler.
Na de onvermijdelijke huilbui die het schrijven van deze laatste zin bij mij teweegbracht, zal ik proberen om het één en ander een beetje te relativeren. Goed, er zíjn wel eens betere spelcomputers op de markt gebracht, en de kracht van de CD-i speler zat hem ook niet direct in de grafische of geluidsprestaties, en ook op het gebied van spelbeleving en -plezier viel er weinig eer te behalen, maar dan had je toch ook wel een prachtig stuk, 5 kilo zware, Hollandse degelijkheid in handen.
Uiteindelijk ebde dit gemis langzaam weg met de komst van de emulator, waardoor ik nu, via de meest dubieuze websites, alsnog al mijn videogame-lusten kan botvieren. Ik ben er zelfs in geslaagd om een CD-i emulator te vinden die, net als de echte speler, niet werkt. Trip down Memory Lane!
Nu ik het bovenstaande nog eens rustig teruglees, realiseer ik me dat ik hiermee een gouden column in handen heb. Dit is natuurlijk exact wat het communitygerichte stichtelijke individu zal aanspreken op een herfstachtige vrijdag: Jeremiaans zelfbeklag over een verderfelijke spelcomputer. Ik zie de reacties dan ook met graagte en grote verwachting tegemoet.
Mijn hele jeugd lang heb ik te maken gehad met een zeldzaam pijnlijke vorm van spelcomputerarmoede. Geen stapels met spelletjes in de kast, geen Mario, Sonic of weet ik veel Wii (ja, een woordgrap, verzin anders zelf eens wat leuks, OK?).
Waar andere kinderen vrolijk hun tijd doorbrachten met hun Super Nintendo’s, Sega Megadrives en Gameboys werd mijn vrijetijdsbestaan opgevuld met boeken lezen, buiten spelen en dagdromen (mijn favoriet). Mijn behoeftes werden dan ook totaal niet opgemerkt door mijn ouders. En alles wat ik ook probeerde: bidden, vasten, zuchten en smeken, de console bereikte mijn kamertje niet. Wat restte was de Walk of Shame naar de oude Commodore om dan maar weer Prince of Persia, of Rockford te spelen.
Dit in tegenstelling tot een aantal vriendjes dat ik had. Er was er zelfs één die samen met zijn oudere broers grossierde in de meest vette games en die hun ziel aan satan zouden verkopen (Robert Johnson in de bocht) om nog maar een cartridge te bemachtigen. Ze hebben het ook nog een keer gepresteerd om tijdens een visite bij mij thuis de Commodore “sneller te maken”, lees: vakkundig om zeep helpen.
Maar eindelijk keerde mijn lot. Na eerst een 8-bit (niet te veel verwennen) tweedehands Nintendo te hebben gekregen via een collega van mijn vader, kreeg ik op mijn 10e verjaardag het beste van het beste, het nieuwste van het nieuwste: een CD-i speler.
Na de onvermijdelijke huilbui die het schrijven van deze laatste zin bij mij teweegbracht, zal ik proberen om het één en ander een beetje te relativeren. Goed, er zíjn wel eens betere spelcomputers op de markt gebracht, en de kracht van de CD-i speler zat hem ook niet direct in de grafische of geluidsprestaties, en ook op het gebied van spelbeleving en -plezier viel er weinig eer te behalen, maar dan had je toch ook wel een prachtig stuk, 5 kilo zware, Hollandse degelijkheid in handen.
Uiteindelijk ebde dit gemis langzaam weg met de komst van de emulator, waardoor ik nu, via de meest dubieuze websites, alsnog al mijn videogame-lusten kan botvieren. Ik ben er zelfs in geslaagd om een CD-i emulator te vinden die, net als de echte speler, niet werkt. Trip down Memory Lane!
Nu ik het bovenstaande nog eens rustig teruglees, realiseer ik me dat ik hiermee een gouden column in handen heb. Dit is natuurlijk exact wat het communitygerichte stichtelijke individu zal aanspreken op een herfstachtige vrijdag: Jeremiaans zelfbeklag over een verderfelijke spelcomputer. Ik zie de reacties dan ook met graagte en grote verwachting tegemoet.
Log in om te reageren.