Aan de overkant van de weg, op de natgeregende stoep stond een meisje. Naast een grote plas. De flarden van rood rubber die met een wit lint nog aan haar pols bevestigd waren dreven in het grijszwarte water. Ze huilde. Daar mocht je vanuit gaan. Hoewel de tranen op haar wangen zich direct vermengden met de regendruppels die via de slierten zwart haar langs haar wangen dropen.
Ik stond onder het afdakje van de bushalte. Zomerbui. Jas vergeten. Om een verkoudheid te voorkomen had ik er mijn toevlucht genomen. Tot even geleden een troosteloze aanblik. Het geklater van de regen op het kunststof dak. Een waas van water waar af en toe de koplampen van een auto doorheen priemden. Maar het was nog een eind fietsen. Niet de moeite waard om een longontsteking te riskeren. Ik was kortgeleden al eens ziek geweest. M’n baas zou wel denken…
Zij was er ineens. Net toen de regen iets lichter leek te vallen had ze daar gestaan. Witte schoentjes, waar de grauwe spetters van de onverwachte bui vlekken op hadden gemaakt. Een rode maillot, doordrenkt van het regenwater, evenals het rozerode jurkje dat ze erboven droeg. Ze viel onmiskenbaar op in de verder grijze omgeving. Evenals de restanten van wat blijkbaar een rode ballon was geweest. Er leek niemand bij haar te horen. En ze stond daar, bijna bewegingsloos naast de plas.
Ik genoot bizar genoeg van het verdriet in de kleine bruine kinderogen. De puurheid van de tranen om een stukje ontploft rubber. Ze keek ernaar zoals een man naar zijn peperdure nieuwe felrode Ferrari zou kijken wanneer die bij de tweede rit al rokend tegen een boom had gestaan. Haar grootste schat lag in de plas.
Ik vroeg me af waarom de ballon zo’n waarde had gehad voor haar. Was hij om haar pols gebonden door haar vader, die ze één keer in de twee weken mocht zien, omdat mama niet meer van papa hield? Was het een cadeau geweest voor haar zieke zusje, die in het ziekenhuis een paar straten verderop lag? Had ze van gevonden kleingeld de knalrode ballon gekocht, omdat die zo mooi bij haar jurkje had gestaan? Ze leek niet verdwaald of verward. Misschien was de ballon haar hoop geweest om haar te kunnen wegvoeren uit deze grauwe ellende.
Ze moest daar zeker twintig minuten hebben gestaan. Toen pas hoorde ik door het geruis van de regen heen iets dat op muziek leek. Ik bedacht me niet en reed zo hard ik kon door de stromende regen in de richting van het geluid. Fonkelende lichtjes in de verte. Even later was ik terug. Ze stond er nog. In vrijwel dezelfde houding.
Ik knielde voor haar neer, met mijn knie op de vochtige straat. Ik pakte haar hand en hield haar arm naar voren. Ze keek wat verbaasd door haar tranen heen, maar liet me begaan. Met een handige beweging knoopte ik een wit lint om haar pols, naast het andere. Ze keek op. De knalrode ballon weerkaatste als herrezen in haar ogen. Even lachte ze naar me, ik dacht te kunnen zien dat het door haar tranen heen was. Toen rende ze zonder woord te wisselen de straat uit. Ik keek haar na, nog altijd zittend op mijn knie, en dacht dat mijn baas me nooit zou geloven wanneer ik morgen zou moeten uitleggen waarom ik nu weer ziek was.
Ik stond onder het afdakje van de bushalte. Zomerbui. Jas vergeten. Om een verkoudheid te voorkomen had ik er mijn toevlucht genomen. Tot even geleden een troosteloze aanblik. Het geklater van de regen op het kunststof dak. Een waas van water waar af en toe de koplampen van een auto doorheen priemden. Maar het was nog een eind fietsen. Niet de moeite waard om een longontsteking te riskeren. Ik was kortgeleden al eens ziek geweest. M’n baas zou wel denken…
Zij was er ineens. Net toen de regen iets lichter leek te vallen had ze daar gestaan. Witte schoentjes, waar de grauwe spetters van de onverwachte bui vlekken op hadden gemaakt. Een rode maillot, doordrenkt van het regenwater, evenals het rozerode jurkje dat ze erboven droeg. Ze viel onmiskenbaar op in de verder grijze omgeving. Evenals de restanten van wat blijkbaar een rode ballon was geweest. Er leek niemand bij haar te horen. En ze stond daar, bijna bewegingsloos naast de plas.
Ik genoot bizar genoeg van het verdriet in de kleine bruine kinderogen. De puurheid van de tranen om een stukje ontploft rubber. Ze keek ernaar zoals een man naar zijn peperdure nieuwe felrode Ferrari zou kijken wanneer die bij de tweede rit al rokend tegen een boom had gestaan. Haar grootste schat lag in de plas.
Ik vroeg me af waarom de ballon zo’n waarde had gehad voor haar. Was hij om haar pols gebonden door haar vader, die ze één keer in de twee weken mocht zien, omdat mama niet meer van papa hield? Was het een cadeau geweest voor haar zieke zusje, die in het ziekenhuis een paar straten verderop lag? Had ze van gevonden kleingeld de knalrode ballon gekocht, omdat die zo mooi bij haar jurkje had gestaan? Ze leek niet verdwaald of verward. Misschien was de ballon haar hoop geweest om haar te kunnen wegvoeren uit deze grauwe ellende.
Ze moest daar zeker twintig minuten hebben gestaan. Toen pas hoorde ik door het geruis van de regen heen iets dat op muziek leek. Ik bedacht me niet en reed zo hard ik kon door de stromende regen in de richting van het geluid. Fonkelende lichtjes in de verte. Even later was ik terug. Ze stond er nog. In vrijwel dezelfde houding.
Ik knielde voor haar neer, met mijn knie op de vochtige straat. Ik pakte haar hand en hield haar arm naar voren. Ze keek wat verbaasd door haar tranen heen, maar liet me begaan. Met een handige beweging knoopte ik een wit lint om haar pols, naast het andere. Ze keek op. De knalrode ballon weerkaatste als herrezen in haar ogen. Even lachte ze naar me, ik dacht te kunnen zien dat het door haar tranen heen was. Toen rende ze zonder woord te wisselen de straat uit. Ik keek haar na, nog altijd zittend op mijn knie, en dacht dat mijn baas me nooit zou geloven wanneer ik morgen zou moeten uitleggen waarom ik nu weer ziek was.
Log in om te reageren.