Ze staat vrijwel bewegingsloos aan de vloedlijn en kijkt uit over het water. Een jonge vrouw van achter in de twintig, met lang haar dat bij vlagen haar gezicht verbergt. Ze lijkt nergens op te reageren.
Er lopen mensen langs haar. Een stel dat verwonderd opzij blikt, een man met een hond die aan haar snuffelt, een stel tieners. Ze lijkt zich nergens van bewust; staart naar een plek in de verte.
Haar blik is gericht op die lijn aan de horizon. Aan het water zelf besteedt ze geen aandacht, de kabbelende golven boeien haar niet. Het gaat om die scherpe grens, de overgang van water naar lucht; het eind van de wereld en het begin van de hemel… daar focust ze zich op. Waar de ellende eindigt en het geluk begint, waar alles ophoudt te zijn en alle activiteiten worden gestaakt en het totale ‘niets’ baan breekt, daar. Dat is de plek waar ze naar verlangt.
Een kind speelt vlak voor haar in het water, met argusogen in de gaten gehouden door een bezorgde moeder. Spetterend, genieten, stampvoetend door het water en elke keer klinkt een heldere lach, die spontaan de ruimte in geworpen wordt. Een moment haalt de vrouw haar blik terug uit de verte en kijkt naar dit spelende, vrijmoedige wonder.
Waarom worden kinderen groot? Wat hebben ze misdaan dat ze gestraft worden met volwassenheid? Ze kan dit toonbeeld van vreugde niet aanzien en richt haar blik weer voor zich uit, zucht, sluit haar ogen, concentreert zich dan weer. De eindstreep. Daar gaat het om.
Moeder en kind verlaten het toneel. Het wordt stiller. Steeds minder mensen wandelen langs en zij blijft staan, tot het strand er verlaten bij ligt. Een man kijkt om voor hij tussen de duinen door het toneel verlaat. Reikt naar zijn mobiel.
Nu is alles stil en verlaten, alleen de meeuwen en de golven blijven haar gezelschap houden. Het water klotst om haar voeten en stap voor stap beweegt ze zich vooruit. Vastberaden. Wanneer het water om haar middel golft, begint ze te zwemmen met krachtige slagen. Sterke armen brengen haar dieper en dieper de zee in. Wanneer ze uiteindelijk moe wordt, laat ze zich drijven op haar rug, starend naar de hemel. De stroming neemt haar mee en ze laat het toe, geeft zich over aan een kracht die groter is dan zij. De illusie van een oplossing. Op weg naar het eind van de regenboog.
In de verte hoort ze het langzaam aanzwellende geluid van een motorboot. Ze probeert het te negeren en concentreert zich op de stilte diep van binnen, maar het geluid dringt zich aan haar op. Langzaam laat ze zich wegzakken onder water en een ultieme gewichtsloosheid neemt het over van haar verlangen zich te verplaatsen. Te laat. Een sterke arm trekt haar het water uit. Een stem roept haar terug uit de stilte. Ze weigert haar ogen te openen.
De horizon lijkt verder weg dan ooit. Dankbaar dat ze gered is? Nu nog niet. Later, veel later pas. Wanneer ze opnieuw aan de vloedlijn staat, haar blik gericht op het kind spelend aan haar voeten: haar kind dat schaterend met de handjes in het water slaat, dan. Dankbaar dat ze gered is? Absoluut.
Er lopen mensen langs haar. Een stel dat verwonderd opzij blikt, een man met een hond die aan haar snuffelt, een stel tieners. Ze lijkt zich nergens van bewust; staart naar een plek in de verte.
Haar blik is gericht op die lijn aan de horizon. Aan het water zelf besteedt ze geen aandacht, de kabbelende golven boeien haar niet. Het gaat om die scherpe grens, de overgang van water naar lucht; het eind van de wereld en het begin van de hemel… daar focust ze zich op. Waar de ellende eindigt en het geluk begint, waar alles ophoudt te zijn en alle activiteiten worden gestaakt en het totale ‘niets’ baan breekt, daar. Dat is de plek waar ze naar verlangt.
Een kind speelt vlak voor haar in het water, met argusogen in de gaten gehouden door een bezorgde moeder. Spetterend, genieten, stampvoetend door het water en elke keer klinkt een heldere lach, die spontaan de ruimte in geworpen wordt. Een moment haalt de vrouw haar blik terug uit de verte en kijkt naar dit spelende, vrijmoedige wonder.
Waarom worden kinderen groot? Wat hebben ze misdaan dat ze gestraft worden met volwassenheid? Ze kan dit toonbeeld van vreugde niet aanzien en richt haar blik weer voor zich uit, zucht, sluit haar ogen, concentreert zich dan weer. De eindstreep. Daar gaat het om.
Moeder en kind verlaten het toneel. Het wordt stiller. Steeds minder mensen wandelen langs en zij blijft staan, tot het strand er verlaten bij ligt. Een man kijkt om voor hij tussen de duinen door het toneel verlaat. Reikt naar zijn mobiel.
Nu is alles stil en verlaten, alleen de meeuwen en de golven blijven haar gezelschap houden. Het water klotst om haar voeten en stap voor stap beweegt ze zich vooruit. Vastberaden. Wanneer het water om haar middel golft, begint ze te zwemmen met krachtige slagen. Sterke armen brengen haar dieper en dieper de zee in. Wanneer ze uiteindelijk moe wordt, laat ze zich drijven op haar rug, starend naar de hemel. De stroming neemt haar mee en ze laat het toe, geeft zich over aan een kracht die groter is dan zij. De illusie van een oplossing. Op weg naar het eind van de regenboog.
In de verte hoort ze het langzaam aanzwellende geluid van een motorboot. Ze probeert het te negeren en concentreert zich op de stilte diep van binnen, maar het geluid dringt zich aan haar op. Langzaam laat ze zich wegzakken onder water en een ultieme gewichtsloosheid neemt het over van haar verlangen zich te verplaatsen. Te laat. Een sterke arm trekt haar het water uit. Een stem roept haar terug uit de stilte. Ze weigert haar ogen te openen.
De horizon lijkt verder weg dan ooit. Dankbaar dat ze gered is? Nu nog niet. Later, veel later pas. Wanneer ze opnieuw aan de vloedlijn staat, haar blik gericht op het kind spelend aan haar voeten: haar kind dat schaterend met de handjes in het water slaat, dan. Dankbaar dat ze gered is? Absoluut.
Log in om te reageren.