Afgelopen week wentelde ik mij behaaglijk om voor de zevende ronde snoozen voor gevorderden toen ik plotseling alarmerende kraakgeluiden hoorde in de diepste ingewanden van mijn trouwe ikea bed. Voordat ik goed en wel doorhad wat er aan de hand was zakte ik opeens met matras en al weg in één van de handige, multifunctionele, opberglades die mijn bed rijk is. God dankend voor de ingeving dat ik destijds geen mega hoogslaper heb aangeschaft, wat zeker tot een heftigere bedbons ervaring zou hebben geleid, kroop ik uit de gehavende bedstee.
Hoewel ik flinke dagrantsoenen chocotruffels en bonbons binnen had gehaald de afgelopen dagen, aangevuld met een allerlei aan andere zoetwaren, vermomd als kerstkransjes, reikte de weegschaal nog altijd niet verder dan de zestig kilo. Mijn hoogbejaarde kater Gnoom, die ook alle nachten vrolijk mee snort in het ledikant, is ook niet echt de dikste meer, en mijn andere bedpartners bestaan tot mijn grote spijt tot op de dag van vandaag nog steeds uit louter lustfantasie. Dus óf het Opperwezen was weer met Zijn vreemde humor aan de gang om mij uit bed te krijgen, óf er moest iets mis zijn met mijn bed.
Na een grondige analyse op boktorren, termieten en boze bedwantsen vond ik een klein, kapot schroefje dat ooit de interne structuur van mijn bed in stand hield. Een duidelijk geval van metaalmoeheid (zie je wel vaker bij bedden). Ik repareerde het provisorisch met een tie-wrap (vanochtend heb ik proefondervindelijk aangetoond dat dit ook niet sterk genoeg is, waardoor ik dit stuk noodgedwongen op een yogamatje schrijf om mijn onderrug te ontzien).
De hele situatie deed me erg denken aan vroeger. Ik was altijd zo’n kereltje dat net wél in de sloot sprong of tóch door het ijs zakte. Gewoon, omdat de natuurkundige principes blijkbaar altijd net even zwaarder wegen dan mijn stoere jongensfantasie. En zo ervaar ik ook vaak mijn geloofsleven, altijd goed proberen mee te doen, maar doodsbang of het me wel zal houden.
Zak ik even door het ijs.
Hoewel ik flinke dagrantsoenen chocotruffels en bonbons binnen had gehaald de afgelopen dagen, aangevuld met een allerlei aan andere zoetwaren, vermomd als kerstkransjes, reikte de weegschaal nog altijd niet verder dan de zestig kilo. Mijn hoogbejaarde kater Gnoom, die ook alle nachten vrolijk mee snort in het ledikant, is ook niet echt de dikste meer, en mijn andere bedpartners bestaan tot mijn grote spijt tot op de dag van vandaag nog steeds uit louter lustfantasie. Dus óf het Opperwezen was weer met Zijn vreemde humor aan de gang om mij uit bed te krijgen, óf er moest iets mis zijn met mijn bed.
Na een grondige analyse op boktorren, termieten en boze bedwantsen vond ik een klein, kapot schroefje dat ooit de interne structuur van mijn bed in stand hield. Een duidelijk geval van metaalmoeheid (zie je wel vaker bij bedden). Ik repareerde het provisorisch met een tie-wrap (vanochtend heb ik proefondervindelijk aangetoond dat dit ook niet sterk genoeg is, waardoor ik dit stuk noodgedwongen op een yogamatje schrijf om mijn onderrug te ontzien).
De hele situatie deed me erg denken aan vroeger. Ik was altijd zo’n kereltje dat net wél in de sloot sprong of tóch door het ijs zakte. Gewoon, omdat de natuurkundige principes blijkbaar altijd net even zwaarder wegen dan mijn stoere jongensfantasie. En zo ervaar ik ook vaak mijn geloofsleven, altijd goed proberen mee te doen, maar doodsbang of het me wel zal houden.
Zak ik even door het ijs.
Log in om te reageren.