“Jaha”, zegt H., de domineeszoon van twee columns geleden, tegen me. “Ik weet dat IK haar uit moet vragen. Ja, ik moet niet zo passief doen, dan denkt ze dat ik een loser ben. Weet ik! Maar vrouwen zijn soms zulke bitches, zo bijdehand...”
“Ze weten altijd precies hoe het moet! Want ‘t is levensgevaarlijk om bij dat restaurant waar ik werk de soepborden ONDERIN de droogkast te leggen. Gewoon omdat daar drie planken leeg zijn. Nou, als de dames dat merken…dan wordt er geschreeuwd: ‘Zo hoort het niet! Daar horen de grote borden, niet de soepborden!’. En een paar minuten later ben ik geen afwashulp meer. Straks denkt het allerleukste meisje op aarde ook zoiets als ik haar uitvraag! Daar word je toch ook een loser van!”
“Ehm, …uh.. ik snap ’t begin altijd wel…”, mompelt G., een jochie uit de 2e dat ik bijles Duits geef, “maar dan begint mevrouw Dingus over die naamvallen…”
“Werkwoorden,” verbeter ik hem. “Werkwoorden zijn doe-woorden, die hebben geen naamvallen.”
“Okee, werkwoorden dan….,”mompelt hij verder. “En de meisjes hebben ’t meteen goed als mevrouw Dingus hen iets vraagt, dus dan denkt zij dat we ’t allemaal snappen. En dan moeten we in groepjes samenwerken en ehm… van die zinnetjes maken. Dat je moet zeggen wat je gister gedaan hebt. En de meisjes meteen praten…Daarom snap ik ’t niet. Ik wou dat er nog zo’n uitwisseling kwam….We gingen toen met die Duitse gasten voetballen. Zij lachten om wat wij fout zeiden in ’t Duits, en wij om hun fouten…Maar dat was niet zo praterig als in de les, dat was gewoon een beetje aanklooien, dat was cool.”
“Waarom kan ik geen scouting gaan studeren?”, vraagt m’n jongste broertje wanneer ik in ’t weekend thuis ben, en hij voor de tv hangt in plaats van te kijken wat hij na zijn eindexamen eens zal gaan doen. “Met lange tochten, en dat we zelf een tafel moeten bouwen en van die gore spaghetti moeten koken waar je je vork rechtop in kan zetten. En dat we ’s ochtends heel vroeg rondjes moeten rennen in het bos. En ’t niet uitmaakt of de tafel nergens op lijkt. Of alles een rotzooi wordt. Want je hebt altijd je patrouille, je groep, en daar help je elkaar…dan zit je nooit met dat meisjes bitchy zijn. En dat ze veel beter zijn in mooie Powerpoint-presentaties maken of in groepjes werken. Dan ben je nooit een passieve loser…”
“Ja doehoeg,” roep ik. “Dus alle jongens worden hartstikke passief gemaakt doordat ’t onderwijs van nu veel beter bij meisjes past? Dan moet je niet gaan niksen, dan moet je daar zelf wat aan doen!”
“Ze weten altijd precies hoe het moet! Want ‘t is levensgevaarlijk om bij dat restaurant waar ik werk de soepborden ONDERIN de droogkast te leggen. Gewoon omdat daar drie planken leeg zijn. Nou, als de dames dat merken…dan wordt er geschreeuwd: ‘Zo hoort het niet! Daar horen de grote borden, niet de soepborden!’. En een paar minuten later ben ik geen afwashulp meer. Straks denkt het allerleukste meisje op aarde ook zoiets als ik haar uitvraag! Daar word je toch ook een loser van!”
“Ehm, …uh.. ik snap ’t begin altijd wel…”, mompelt G., een jochie uit de 2e dat ik bijles Duits geef, “maar dan begint mevrouw Dingus over die naamvallen…”
“Werkwoorden,” verbeter ik hem. “Werkwoorden zijn doe-woorden, die hebben geen naamvallen.”
“Okee, werkwoorden dan….,”mompelt hij verder. “En de meisjes hebben ’t meteen goed als mevrouw Dingus hen iets vraagt, dus dan denkt zij dat we ’t allemaal snappen. En dan moeten we in groepjes samenwerken en ehm… van die zinnetjes maken. Dat je moet zeggen wat je gister gedaan hebt. En de meisjes meteen praten…Daarom snap ik ’t niet. Ik wou dat er nog zo’n uitwisseling kwam….We gingen toen met die Duitse gasten voetballen. Zij lachten om wat wij fout zeiden in ’t Duits, en wij om hun fouten…Maar dat was niet zo praterig als in de les, dat was gewoon een beetje aanklooien, dat was cool.”
“Waarom kan ik geen scouting gaan studeren?”, vraagt m’n jongste broertje wanneer ik in ’t weekend thuis ben, en hij voor de tv hangt in plaats van te kijken wat hij na zijn eindexamen eens zal gaan doen. “Met lange tochten, en dat we zelf een tafel moeten bouwen en van die gore spaghetti moeten koken waar je je vork rechtop in kan zetten. En dat we ’s ochtends heel vroeg rondjes moeten rennen in het bos. En ’t niet uitmaakt of de tafel nergens op lijkt. Of alles een rotzooi wordt. Want je hebt altijd je patrouille, je groep, en daar help je elkaar…dan zit je nooit met dat meisjes bitchy zijn. En dat ze veel beter zijn in mooie Powerpoint-presentaties maken of in groepjes werken. Dan ben je nooit een passieve loser…”
“Ja doehoeg,” roep ik. “Dus alle jongens worden hartstikke passief gemaakt doordat ’t onderwijs van nu veel beter bij meisjes past? Dan moet je niet gaan niksen, dan moet je daar zelf wat aan doen!”
Log in om te reageren.