Je moet me wel hebben horen huilen gisteren, buurman. Ik zie het aan de meewarige blik als ik mijn fiets pak en jij je gordijnen verschuift om te kijken wie er nu weer zijn fiets los maakt. Je moet het wel hebben gehoord, want talloos waren de hoge halen en de langgerekte snikken. Niemand was bij me, dus ik liet me gaan. Ja mijn konijn was in huis, maar die praat toch niet, dus van haar had in ieder geval geen commentaar te vrezen. Nog bijkomend voordeel is dat je haar in een kooi kan stoppen, dus ze komt ook niet kwispelend bij me. En uitgelaten hoeft ze gelukkig ook al niet.
Jij weet gelukkig niet waarom ik huilde. Je wil het ontzettend graag weten, ik zie het aan je blik, je hebt niks anders want je bent eenzaam. Er zijn meer mensen die eenzaam zijn, dat kan geen reden zijn. Eenzaam zijn geeft ruimte voor stiekum gluren door een kier van je raambedekking, niet voor een uitgebreide meewarige blik die via het raam in mijn gezichtsveld terecht komt. Je honden beginnen aan te slaan. Ik hoor je praten. Je praat tegen je honden, vertelt hen waarom je denkt dat ik huilde. Ik kan het niet verstaan hoor, buurman.
Ik gok dat je nu terug hoort hoe ik steeds harder ging huilen. In gedachten zie jij mijn schouders schokken. Je denkt vast dat ik het zo graag wil dat jij in mijn verdriet deel. Want dat meen je te horen, buurman, verdriet. Helaas hoor jij alles wat ik op mijn verdieping uitvreet. Jij kent het gebrek aan mijn liefdesleven nog beter dan mijn vriendinnen.
Gelukkig kan jij vast niet bedenken waarom ik huil. Mijn hulpverlener heb je al een week niet meer gezien, maar ook dat kan geen reden zijn voor je meewarige blik. Dat zou eerder een blik van opluchting moeten zijn. Tenminste voor jou. Hij bleef zijn fiets toch voor jouw schuurdeur zetten?
Ik huilde gisteren zeker een uur, en op een gegeven moment al vijf minuten zeer hevig en als ik voor je zat, had jij me echt wel ‘getroost’. Want weet je buurman, eenzame mannen houden van huilende vrouwen. Die eenzaamheid geeft ze eindelijk een doel, zeg maar. Als het een beroep was zou jij het worden; vrouwentrooster. Maar als jij me gisteren had willen troosten moest je naar boven, en daar ben jij zeker nog nooit geweest, met jouw handicap haal je amper de eerste verdieping, laat staan mijn derde verdieping.
Je bent eindelijk achter je gordijn weggegaan. Het is opvallend stil in mijn hoofd terwijl ik eindelijk ga fietsen. Misschien zit je op de bank met je WII. Niet omdat je er trek in hebt, maar omdat je maatschappelijk werkster dat voorschrijft. Ik weet nog wat je laatst op het kaartje schreef: “Kom op, buurvrouw, morgen is alles weer voorbij!” Je zei nog toen ik je ervoor bedankte dat je moeder dat altijd vertelde. Maar weet je buurman: het is helemaal niet voorbij. Ik fiets nu namelijk naar mijn hulpverlener.
(Bedankt Jos voor jouw brief... en kom gerust langs om te troosten

)