Opeens hoor ik m’n stadsfiets en m’n dorpsfiets discussiëren in de garage. (Hoe die elkaar daar tegen kunnen komen? Ik heb mijn stadsfiets, de fiets die ik in Utrecht heb, meegenomen naar m’n ouders omdat de ketting steeds losloopt. M’n broertje is de enige handige thuis, dus ik wil dat hij er even naar kijkt.) De twee fietsen discussiëren best hard. Je kunt het beter ruziën noemen. “Ik ben lekker veel stoerder dan zo’n boerse dorpsfiets als jij,” zegt de Stadsfiets.
“En weet je waarom ik stoerder ben?”, gaat de Stadsfiets verder met opscheppen, “ik fiets elke dag door het drukke verkeer van een megagrote stad. Ik scheer rakelings langs bussen, vrachtwagens, ambulances. Ik moet in- en uitvoegen tussen files van andere fietsen. De fietsenstalling bij het station waar Solveig me neer zet als ze naar college gaat, die lijkt wel een flat! Ik heb extra dikke kabelsloten zodat niemand me jatten kan! Hoe stoer is dat?”
“Maar…”, zegt de Dorpsfiets verlegen, “als je hier woont, dan fiets je over hele mooie fietspaden…Alle andere fietsen kruipen nooit voor. En in de berm staan allemaal bloemen.”
De Stadsfiets luistert niet. “En mijn leven is echt zoveel boeiender dan dat van jou”, schept hij verder op. “Ik breng Solveig naar de bios, of een feest, of naar Tivoli. De magie van Utrecht bij nacht? Het bruisende uitgaansleven? Ik maak het mee! Door een stad vol licht, vol feestende mensen zwerven, en horen hoe Solveig een huwelijksaanzoek krijgt van een wildvreemde jongen? Been there, done that!
“Zondag door ’t bos fietsen is ook errug leuk hoor,” fluistert m’n Dorpsfiets nu. “Of langs de hei, via een fietsroute, of een kopje thee gaan drinken bij ’t Rustpunt…”
“Saaaaai” zegt m’n Stadsfiets, “Wat is daar nu aan? Geef maar toe, je bent jaloers! Het is gewoon veel leuker om een Stadsfiets te zijn!”
M’n Dorpsfiets is een tijdje stil. Dan schiet ‘m iets te binnen. “Maar jij moet ’s nachts buiten staan! Terwijl ik lekker droog in de garage wordt gezet… Dus word jij de hele tijd ondergescheten door duiven, en ik niet! Lekker puh!”
“En weet je waarom ik stoerder ben?”, gaat de Stadsfiets verder met opscheppen, “ik fiets elke dag door het drukke verkeer van een megagrote stad. Ik scheer rakelings langs bussen, vrachtwagens, ambulances. Ik moet in- en uitvoegen tussen files van andere fietsen. De fietsenstalling bij het station waar Solveig me neer zet als ze naar college gaat, die lijkt wel een flat! Ik heb extra dikke kabelsloten zodat niemand me jatten kan! Hoe stoer is dat?”
“Maar…”, zegt de Dorpsfiets verlegen, “als je hier woont, dan fiets je over hele mooie fietspaden…Alle andere fietsen kruipen nooit voor. En in de berm staan allemaal bloemen.”
De Stadsfiets luistert niet. “En mijn leven is echt zoveel boeiender dan dat van jou”, schept hij verder op. “Ik breng Solveig naar de bios, of een feest, of naar Tivoli. De magie van Utrecht bij nacht? Het bruisende uitgaansleven? Ik maak het mee! Door een stad vol licht, vol feestende mensen zwerven, en horen hoe Solveig een huwelijksaanzoek krijgt van een wildvreemde jongen? Been there, done that!
“Zondag door ’t bos fietsen is ook errug leuk hoor,” fluistert m’n Dorpsfiets nu. “Of langs de hei, via een fietsroute, of een kopje thee gaan drinken bij ’t Rustpunt…”
“Saaaaai” zegt m’n Stadsfiets, “Wat is daar nu aan? Geef maar toe, je bent jaloers! Het is gewoon veel leuker om een Stadsfiets te zijn!”
M’n Dorpsfiets is een tijdje stil. Dan schiet ‘m iets te binnen. “Maar jij moet ’s nachts buiten staan! Terwijl ik lekker droog in de garage wordt gezet… Dus word jij de hele tijd ondergescheten door duiven, en ik niet! Lekker puh!”
Log in om te reageren.