De afsluiter mist.
Santiago de Compostela.
Alsof ik niet ben aangekomen. De Weg tot het einde gelopen.
De laatste loopdag was naar Herbon. Het klooster met Felix en Juan Jose als hospitaleros. De geesten die uit de fles ontsnapten en door het klooster dwaalden. Mijn voet die dikker werd door beten van beesten. Arnicazalf, thee en koekjes. De gekwelde spier of pees van mijn voet naar mijn knie. Misschien had ik toch wel te weinig ingelopen, waren de spieren en pezen niet voldoende voorbereid op zware en lange trajecten.
De dag na Herbon loop ik naar het station in Padron. Als dat lekker gaat, loop ik misschien wel door. Vijfentwintig kilomter verderop ligt Santiago. Lopend aankomen, dat willen de pelgrims.
Lois is ziek, maar hij loopt. Cor zat erdoorheen, maar hij liep. Trots dat hij liep. Ook voor Lois is lopen een must. Hij kruipt nog liever dan dat hij met de trein gaat.
Dat zijn de echte pelgrims
Ik probeer alles wat moet en perfect moet zijn, los te laten. Maar opmerkingen van Lois en Cor peuteren aan dat voornemen.
En dus ga ik met de trein. Je zelf overwinnen is een krachtige pelgrimsdaad. Mijn krachttoer bestaat uit een afsluiter met de trein. En dat durven zeggen tegen al die pelgrims die lopend aankomen
Santiago. Het is een heftig weerzien. Twee en half jaar geleden kwam ik ook binnen. Na de camino Frances. Ik denk terug aan die reis. Aan de tussenliggende tijd. Aan deze reis.
Ik loop de kathedraal binnen. De Aankomst Voor Pelgrims.
Het is twaalf uur. Een dienst begint. De kathedraal is vol pelgrims. Ik hoor vreemde talen. Mensen ontmoeten elkaar. Omhelzen elkaar. Lopen heen en weer. Zitten op banken.
Ik loop naar voren en ga op de grond zitten. In het middenstuk staan mannen in rode gewaden. Er wordt Spaans gesproken. Ik versta het niet. Ik zit. Kijk, hoor en voel mijn emoties. Tranen. De reis is ten einde. Wat heeft het gebracht? Flitsen van gedachten. Gevoelens overheersen.
De rode mannen praten. Er wordt gezongen.
Ik denk aan de vorige x, twee en half jaar geleden. Ik meende aangekomen te zijn in de hemel. Een grote kathedraal, mensen die binnenkomen, talen die ik niet kende. De mis met wierook. Priesters, gewaden, een processie. Ik begreep het niet. Ik voelde me verloren. Wist niet wat ik moest. Me ergens inschrijven? Aangeven dat ik aangekomen was? Bij Petrus of Jacobus?
Was dit de hemel?
Het gewijde deel begint. Een priester staat achter een rood touw en deelt hosties uit. Ik ga ook in de rij en kan kiezen. Een hostie op de tong of in de hand. Op de knieën of staande. Ik blijf staan en steek mijn hand uit. Een rond stukje ouwel ter grootte van een rijksdaalder. Het plakt in mijn mond.
Het wierookvat wordt gevuld met een schep vurige kolen. Mannen trekken aan een touw. Het wierookvat wordt gehesen en zwaait over de pelgrims. Rook en mistige walmen, geuren. Het vat zwaait hoog in de gewelven van de kathedraal. Pelgrims worden bewierrookt. Ik word bewierookt.
Ik ontmoet medepelgrims. Bekenden van de weg. We omhelzen elkaar. Feliciteren elkaar. Drinken bier en wijn. Eten samen. Vertellen elkaar onze verhalen. Ik loop naar het Seminarium Major. Een groot gebouw die tegenwoordig gebruikt wordt als onderdak voor pelgrims en reizigers. Bed 3262, in een vleugel van het gebouw. Daar sliep ik 2 en half jaar geleden ook. Helderblauwe plastic matrassen in strenge orde opgesteld in oneindige slaapzalen. Er zijn dekens. Een kussen.
Mijn reis is ten einde. Nog een dagje Santiago, dan vlieg ik naar Nederland.
Terugkijken en overwegen wat het me bracht.
- Alleen - is het eerste wat ik bedenk. En direct daarna - Asfalt -
Hitte, Porto, the flow, slaapzalen, creatieve oplossingen, beesten, voeten, medepelgrims, koken, eten, drinken. Denken en voelen. Ik neem het allemaal mee naar huis.
De landing komt eraan